v. bewegingen beweginkje (1 het tegengest. van rust; eig. en in t alg. verandering van plaats; verder in bijzondere toepassingen; 2 wijze van doen, gedraging; 3 drukte, vertier; 4 voortgang, verandering, omwenteling; opwelling, gisting, beroerte; 5 aandrift, aandrang):
1. in beweging komen; de trein zet zich in beweging; de beweging der aarde om de zon; met een enkele beweging van het hoofd; allerlei bewegingen der troepen;
2. vrij zijn in zijn beweging en meester van zijn daden;
3. maak er toch niet zon beweging over; veel beweging hebben, onnodige drukte; handelsbeweging;
4. volksbeweging; een sociale beweging;
5. iets uit eigen beweging doen.
Opm. Bij (4) denkt men veelal aan een naar een doel gerichte energie. Een volksbeweging is niet altijd een groep ontevreden arbeiders.