bevroor, i. bevroren (bevrozen) (1 van water en vloeistoffen: door vriezen verstijven, toevriezen; 2 van andere stoffen, lichamen: door vorst een of andere wijziging ondergaan):
1. de plassen zijn bevroren;
2. de rozen zullen bevriezen; ik ben half bevroren, ik heb het zeer koud; het is om te bevriezen, zeer koud.