beval, h. bevolen (1 gebieden; iem. iets gelasten; 2 bevel voeren; 3 iem. of iets toevertrouwen in iems. zorg inz. in toepassing op God):
1. iets bevelen;
2. de generaal beveelt en de soldaten gehoorzamen; wie heeft hier te bevelen?
3. iets God bevelen, God overlaten; wees God bevolen, God behoede u; Vader, in uw handen beveel ik mijn geest, Luc. 23 : 46.