Gepubliceerd op 11-11-2021

beuk

betekenis & definitie

1. m. beuken (loofboom tot de napjesdragenden behorende): de gewone beuk, met groene bladeren, Lat. fagus silvatica; de bruine beuk, met bruine, en de rode beuk, met roodbruine bladeren;

2. v. beuken (beukenoot).
3. m. beuken (schip van een gebouw inz. ruimte tussen twee rijen pilaren in een kerk); zie hoofdbeuk, zijbeuk.
4. m. beuken (slag of stoot).

< >