bestierf, i. bestorven (1 sterven bij of door; 2 van aandoening ontstellen en doodsbleek worden; 3 van woorden: niet uitgebracht kunnen worden; 4 van weke stoffen: hard, droog worden; 5 bij het sterven iems. goed erven):
1. inz. met het of dat: ik zal het (of: dat) besterven;
2. hij bestierf van schrik;
3. het woord bestierf op zijn lippen;
4. verf, kalk laten besterven; fig. tot zich komen: laat me eerst wat besterven;
5. een bestorven weduwe (ook = wier man gestorven is); nog: in iems. mond bestorven, wat iem. telkens te pas brengt; bestorven vlees, voor het gebruik geschikt een bestorven kind, ouderloos.