besliste, h. beslist (1 iets, waarover verschil in gevoelen is, uitmaken; 2 iets, dat nog onzeker is, een bepaalde uitkomst doen hebben; 3 uitspraak doen over, voorgoed uitmaken):
1. de vergadering heeft bij stemming beslist, dat; draal niet langer, gij moet vandaag beslissen;
2. deze aanval besliste de strijd;
3. niet durven beslissen, wie het gedaan heeft; beslissen ten gunste, ten nadele van; die zaak is nu beslist, afgedaan.