Gepubliceerd op 11-11-2021

beslag

betekenis & definitie

o. (1 rechtst. aanhouding, arrest; 2 datgene, waarmede iets bekleed is; inz. in toepassing op paarden: hoefijzer met de nagels; 3 oeverbekleding; 4 mengsel van meel enz.; 5 omvang, vero.; 6 al het vee; 7 Z.-N. drukte; 8 Z.-N. beroerte):

1. executoriaal beslag, rechtsmiddel tot ten uitvoerlegging van een vonnis; België: in beslag nemen, aanslaan 5; fig. beslag leggen op iems. tijd, iems. tijd in beslag nemen, iems. aandacht, tijd eisen;
2. een bijbel met zilveren beslag; hoefbeslag;
3. een rijsbeslag, steenbeslag, basaltbeslag;
4. het beslag met gist mengen;
5. een werkje van een groot beslag;
6. het gehele beslag werd opgevorderd wegens clandestiene slachting;
7. veel beslag maken;
8. een beslag krijgen; nog: de zaak heeft (of: krijgt) haar beslag, is (of: komt) in orde.

< >