o. beroepen (1 Prot. de uitnodiging aan een predikant, een predikantsplaats te bekleden; 2 maatschappelijke werkkring of betrekking, waartoe men de vereiste bevoegdheid heeft verkregen; ambacht; 3 rechtst. het zich wenden tot een hogeren rechter, rechtbank of college om herziening van een vonnis inz. in vaste uitdrukkingen; 4 Z.-N. uitdaging):
1. ds. A. heeft een beroep naar Adam gekregen;
2. het beroep van advocaat, het beroep van verver uitoefenen; J. Vet, zonder beroep;
3. in hoger (België: in beroep) beroep gaan, komen; België: rechtst. beroep bij den Koning; beroep tegen een beschikking; nog: zegsw. een beroep doen op iem., op iems. hulpvaardigheid, iems. hulp, hulpvaardigheid inroepen;
4. Z.-N. beroep tot een tweegevecht; nog: België: Hof van beroep, hof dat in hoogste instantie vonnissen, door een lagere rechtbank geveld, kan herzien.