bekende, h. bekend (1 iets, waarvan men bewust is, erkennen en er voor uitkomen; 2 voor iets uitkomen, dat tot schande strekt inz. voor den rechter; 3 bemerken, bespeuren, meestal in de onbep. wijs):
1. ik beken het, je hebt gelijk;
2. de misdadiger bekende; zegsw. kleur (moeten) bekennen, a) dezelfde kaart moeten uitspelen, die de tegenpartij uitgespeeld h., b) fig. voor zijn mening moeten uitkomen;
3. er was geen kleur meer te bekennen.