1. bn. (gekend wordende, openbaar): bekend zijn met; het is (algemeen) bekend; iets als bekend veronderstellen; voor zover mij bekend, voor zover ik weet; zich bekend maken, zeggen, wie men is; ergens goed bekend zijn, a) van de toestand goed op de hoogte zijn, b) de weg weten, de streek kennen, c) door iedereen goed gekend worden; z. hond, weg;
2. bekende, m. en v. bekenden (kennis): een mijner bekenden; ir. een oude bekende van de politie.