1. bn. (een huis hebbende, bewonende): goed behuisd zijn, goed wonende; klein behuisd zijn, een kleine woning hebben;
2. behuisde, m., v. behuisden (iem., die ergens inwoont): de dader, een harer behuisden, werd gearresteerd.
Gepubliceerd op 11-11-2021
betekenis & definitie
1. bn. (een huis hebbende, bewonende): goed behuisd zijn, goed wonende; klein behuisd zijn, een kleine woning hebben;
2. behuisde, m., v. behuisden (iem., die ergens inwoont): de dader, een harer behuisden, werd gearresteerd.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: