bedwong, h. bedwongen (1 in bedwang houden, in toom houden; 2 onderdrukken):
1. zijn tranen bedwingen; zijn toorn bedwingen, zijn vrees bedwingen, a) er niet aan toegeven, b) ze uiterlijk niet laten merken;
2. een oproer bedwingen; refl. zich niet meer kunnen bedwingen.