I. bedelde, h. gebedeld (om een aalmoes vragen): zij loopt langs de huizen te bedelen; fig. om iets bedelen, smekend iets vragen.
II. bedeelde, h. bedeeld (eig. zijn deel geven: 1 begiftigen [inz. door God, de Fortuin enz.]; 2 de armen een regelmatige stoffelijke ondersteuning geven):
1. de fortuin heeft hem goed bedeeld; met aardse goederen bedeeld; hij is rijk bedeeld, fig. heeft veel gaven;
2. de armen bedelen; bedeeld worden.