I. v. balies, baliën (o.-Fr. bail: 1 hekwerk, leuning, balustrade; Z.-N. slagboom; 2 afgesloten ruimte waarbinnen bij terechtzittingen de pleiters hun plaats hebben; 3 rechtbank; 4 de stand der advocaten):
1. de balie van een brug, van een windmolen; Z.-N. de balie is open;
2. de advocaten stonden reeds in de balie;
3. hij moet voor de balie komen;
4 voor de balie bestemd.
II. v. balies, baliën, balietje (Fr. baille: 1 kuip, tobbe; mand; 2 scheepst. spijsbak):
1. het linnen in de balie wassen;
2 een balie met snert.