I. bn. (1 omgekeerd; 2 onjuist, verkeerd):
1. de averechtse kant van een stof, keerzij de;
2. averechtse opvattingen, een averechtse voorstelling van zaken;
II. bw. (1 in omgekeerde richting; 2 onverstandig, verkeerd; 3 anders dan men gehoopt of bedoeld had):
1. averechts te paard zitten;
2. hij doet alles averechts;
3. het komt averechts uit, verkeerd.
Opm. averechts verkeerd is een pleonasme; bn. en bw. enigszins vero. in N.-N.