wees af, h. afgewezen (1 niet toelaten, niet ontvangen: 2 van de hand wijzen, weigeren; 3 Z.-N. afkeuren):
1. toen hij aanbelde, bekroop hem de vrees, of hij niet zou worden afgewezen;
2. een aanbod afwijzen; afwijzend op een verzoek beschikken; rechtst. zijn eis werd afgewezen, niet ontvankelijk verklaard; nog: vijf candidaten afgewezen, de verlangde bevoegdheid werd hun niet toegekend;
3. Z.-N. hij weet op alles iets af te afwijzen.