Gepubliceerd op 11-11-2021

afleggen

betekenis & definitie

legde (leide, lei) af, heeft afgelegd (-geleid);

1. afdoen van kledingstukken enz.: een kledingstuk afleggen, de wapenen afleggen; het masker afleggen, zich in zijn ware gedaante vertonen; den ouden Adam (z. ald.) afleggen, zich bekeren, slechte gewoonten laten varen;
2. afnemen van iets en elders neerleggen; leg dat boek van de piano af;
3. bewijzen geven van; zich van iets kwijten; een taak volbrengen; een examen afleggen, een eed afleggen, proeven van bekwaamheid afleggen; rekening en verantwoording afleggen, geven; een bezoek afleggen, doen;
4. van zedelijke eigenschappen: laten varen: toorn, drift afleggen; nog: een lijk afleggen, ontkleden, wassen en met het doodsgewaad bekleden; hij heeft het afgelegd, a) is gestorven, b) heeft het onderspit gedolven; het tegen iem. (moeten) afleggen, de vlag (moeten) strijken; planten afleggen, ranken, onder de grond door, ombuigen en zelfstandig doen groeien.

< >