v. -s, actiën, actietje (Lat. actio):
1. aandeelbewijs; de acties dalen;
2. rechtst. aanklacht, rechtsvordering; een actie tegen iem. instellen;
3. gevecht, schermutseling; vuuractie;
4. toneel: handeling; er was weinig actie in dat stuk;
5. beweging; werkzaamheid: daar is geen actie in deze zaak; in actie zijn; actie en reactie.