paste -, h. -gepast (1 op proef doen aantrekken en zien of iets goed zit; 2 aansluiten):
1 een kleed -, laarzen ~;
2 de algebra doen - bij het rekenen; refl. zich - aan de omstandigheden, (beter is: zich richten naar) zijn houding wijzigen naar; -passing, v. -en: de - van den mens aan zijn omgeving; -passingsvermogen, o.; zie accommodatievermogen.