pakte -, h. -gepakt (1 onbeschroomd aanvatten; 2 beginnen met iets; 3 behandelen; 4 [in rechten] vervolgen):
1 pak de slang niet -;
2 iets goed, verkeerd -; je moet flink -; hoe dat - ?
3 iem. ruw, verkeerd,eens goed -; Z.-N. iem. -, aanvallen;
4 iem.- wegens schulden; nog: dat pakte me erg aan, deed mijn gezondheid schade.