Het was Abraham Louis Perrelet (1729-1826) die kort na 1770 de eerste bruikbare constructie ontwierp voor een zelfopwindend horloge. Hij paste het principe met de rotor toe, zoals we dat heden ten dage nog kennen. Daarbij werden beide draairichtingen van de rotor benut, maar voor zakhorloges was dit toch niet de ideale oplossing omdat de beweging van een zakhorloge dat gedragen wordt, voornamelijk op en neer is.
Hij noemde zijn vinding montr eperpétuelle, eeuwig(durend) horloge. Mogelijk is de uurwerkmaker Hubert Sarton (1748-1828) in dezelfde tijd met het zelfde idee gekomen. Het was Abraham Louis Breguet (1747-1823) die de op en neergaande beweging benutte door een gewichtje aan een verend opgehangen hefboom te laten bewegen. In 1780 maakte hij een horloge met deze constructie, dat hij signeerde: Faite par Breguet Pour Mr le duc d’Orléan 1780. Misschien benutte hij de vinding van Louis Recordon (werkzaam: 1778-1824) uit hetzelfde jaar. Deze had de vertegenwoordiging van Breguet in Londen.
Gedurende de tijd dat zakhorloges werden gedragen is het principe met een gewichtje aan een hefboom in gebruik gebleven. De Engelsman John Harwood (1893-1965) heeft met zijn vinding de weg geëffend voor het moderne automatisch opwindende polshorloge. Hij vervaardigde zelf de eerste prototypes en ging uit van een rotor met een tandheugel die een cirkelboog van 130° kon beschrijven. Bij te heftige bewegingen van het horloge werd de rotor opgevangen door twee buffers aan beide zijden van zijn baan, vergelijkbaar met die van een spoorwegwagon. Daarom werden ze ook Pufferuhr (d) of montre à secousses (f) genoemd. De rotor werkte slechts in een richting. Zijn horloges hadden geen kroon; de wijzers werden verzet door aan de glasrand te draaien. Op 1 september 1924 kreeg hij op deze vinding een patent. In 1926 vervaardigde het Zwitserse bedrijf Adolf Schild AG (1896-1927) de eerste horloges volgens dit systeem.
In Frankrijk had de firma Leroy in 1922 ook al een automatisch polshorloge op de markt gebracht, maar de spits-ovale vorm belemmerde te veel de beweging van een hefboom met gewicht zodat deze constructie geen succes werd. In 1931 kwam Rolex met zijn eerste automaat op de markt en in 1942 bracht Felsa een model uit met een tweezijdig werkende rotor. In de jaren veertig en vijftig was het de Duitser Hans Wilsdorf (1881-1960) die een grote rol speelde in de perfectionering van het automatisch horloge, Eterna maakte in 1948 een automatische opwinding waarbij de rotor op kogellagers liep en in 1953 bracht Patek Philippe zijn eerste automaat uit voorzien van een rotor van 18 karaat goud. De automatische horloges werden ook steeds kleiner en dunner, Jean Lassale vervaardigde in 1978 te Genève een ébauche met automatische opwinding met een doorsnee van 20 mm en een dikte van 2,08 mm. Om overbelasting en daarmee schade aan de veer te voorkomen werd aan de binnenzijde van de veerton aan het einde van de veer een slipkoppeling aangebracht die als volgt werkte:
In de veerton werd een ring slippend langs de buitenwand aangebracht. Op deze ring bevond zich aan de binnenkant een nok die haakte in een soortgelijke nok op het uiteinde van de veer. Werd de veerspanning te hoog dan trok de veer deze slipring een stukje mee. De komst van de elektronische horloges met een gangduur tot enkele jaren, betekende het geleidelijke einde voor het automatisch horloge.
f: remontage automatique des montres d: automatischer Aufzug von Taschenuhren e: self-winding watches