Volgens de woordenboeken zou er geen onderscheid bestaan tussen de protserige parvenu en de snob. Dit is echter onjuist: de snob bezit namelijk een enorme kwantiteit aan charme en charisma. Als voorbeeld nemen we niemand minder dan de grootste snob en dandy aller tijden: George Brummell. Zijn geheim: altijd eenvoudig gekleed in de tinten beurre offeuille morte. ‘Om goed gekleed te zijn hoeft men niet op te vallen' vond hij.
Brummell was niet knap, maar ook niet lelijk. Een uitdrukkingsloos gezicht met een vleug van authentieke kalmte bezat hij wel. En natuurlijk was zijn uiterlijk steeds geraffineerd. Brummell had drie kwartier nodig om een das uit te zoeken. Hij maakte sporadisch de meest hilarische en ironische opmerkingen, die hem echter zelf nooit aan het lachen maakten. Volgens zijn tijdgenoten was hij in de grond volkomen antiburgerlijk. Door al deze populariteit begon zijn vriend, de Prins van Wales, zich algauw aan Brummell te ergeren en hem als een rivaal te beschouwen. Zoveel concurrentie en minachting kon de prins niet langer verdragen. Brummell ging vrijwillig in exil naar Calais. Toen de prins (inmiddels koning) zich bewust werd dat Brummells charme volkomen uniek was en zijn rivaliteit berouwde, smeekte hij hem in verscheidene brieven om terug te komen naar Engeland. Maar Brummell gaf daaraan natuurlijk geen gehoor.