Toru Takemitsu (Tokio 1930-1996) was een Japanse componist die de oosterse traditie koppelde aan de westerse. Hij schreef verstilde muziek, met een grote aandacht voor klankkleur. De natuur, met name water, speelt hierin een belangrijke rol.
Hij had geen muzikale achtergrond, maar raakte na de oorlog doordrenkt met popmuziek, die werd uitgezonden door de omroep van de Amerikaanse basis waar hij werkte. Op zijn 16e besloot hij componist te worden. Vanaf 1948 volgde hij sporadisch compositieonderricht bij Yasuji Kiyose,maar in wezen was hij autodidact. Zijn liefde voor populaire muziek bleef, getuige gitaarbewerkingen van songs van de Beatles,Gershwin en Kosma.
Al vroeg raakte Takemitsu geïnteresseerd in Debussy en Messiaen. Hun invloed klinkt door in Lento in due movimenti voor piano (1950), waarin ook al de kiemen liggen van zijn latere stijl. Hierin hebben de melodieën een modaal karakter en worden zij ingebed in harmonieën met veel chromatiek; een herkenbare puls ontbreekt en er is een enorme sensibiliteit voor klankkleur . In 1951 vormde hij met Joji Yuasa en Toshio Akiyama de Experimentele Workshop om de mogelijkheden van elektronica te onderzoeken. Hij maakte bandcomposities als Vocalism A-1 (1956), gebaseerd op de vocalen 'a' en 'i', en het wonderschone, geheel uit opgenomen watergeluiden samengestelde Watermuziek (1960).
Een ontmoeting met John Cage in 1964 duwde hem in een nieuwe richting . Takemitsu zei hierover: 'Lange tijd wilde ik vermijden "Japans" te klinken, maar dankzij Cage leerde ik mijn eigen traditie waarderen.' Vanaf dat moment gebruikt hij ook Japanse instrumenten, zoals biwa (vijfsnarige luit), shakuhachi (bamboefluit) en sho (mondorgel). In 1967 componeerde hij November Steps, een dubbelconcert voor biwa en shakuchachi, voor het 125 jarig bestaan van de New York Philharmonic. Hoewel de componist hierin oost en west tegenover elkaar zei te stellen, mengen de percussieve klanken van de biwa wonderwel met de strijkerspizzicato's,terwijl de omfloerste tonen van de shakuhachi een tegenhanger vinden in de cluster klanken van het orkest.
Het organisch samenvloeien van de twee muziektradities vormt sindsdien de essentie van zijn werk. Hierin lijkt Takemitsu de tijd stil te zetten met prachtige klankkleuren en verdroomde melodieën. Hij merkte hierover op:'Het lied dat ik wil zingen is niet zomaar een lyrische lijn, maar een verhaal met vele draden.' Dit leidde tot meesterwerken als Waves voor ensemble (1976); Rain Tree voor slagwerkinstrumenten (1981); Riverrun voor piano en orkest (1984) en How Slow the Wind voor orkest (1991). De muziek van Takemitsu raakt ons, niet door haar dwingende emotionaliteit, maar door haar contemplatieve onderzoek naar het wezen van muziek.
Oeuvre
Ruim 300 werken, vele met elektronica: 4 balletten; 46 orkestwerken; 21 vocaal/instrumentale werken; 26 toneelmuziekwerken;102 filmscores; 21 radiowerken; 45 tv-werken; 70 kamermuziekwerken.