XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Gepubliceerd op 15-03-2017

Ton Bruynèl

betekenis & definitie

Ton Bruynèl (Utrecht 1934-Mailly 1998) was één van de belangrijkste Nederlandse componisten van elektronische muziek, die hij combineerde met akoestische instrumenten. Zijn werk is uitgesproken organisch en lyrisch.

Ton Bruynèl studeerde piano aan het Utrechts Conservatorium bij Wolfgang Wijdeveld, en nam privé-compositieles bij Kees van Baaren, dé promotor van de twaalftoonsmuziek in Nederland. Hij had echter weinig affiniteit met de dodekafonie en richtte zijn blik al snel op de musique concrète (zie concrete muziek), waarin opgenomen geluiden van alledag de basis vormen van een compositie.

In 1957 bouwde Bruynèl de eerste elektronische studio in Nederland en in 1961 realiseerde hij Reflexes, dat bestaat uit twee bandsporen met gemanipuleerde klanken van een Birmese trommel. In 1977 ontstond Listening Landscape (1977), waarin hij natuurgeluiden bewerkte tot een imaginair landschap 'met klankheuvels en geluidsobstakels, die aan de blik onttrokken zijn, maar hoorbaar zijn als klinkende herinneringen', zoals hij het zelf verwoordde.

Bruynèl had echter niet genoeg aan elektronica alleen en combineerde deze meestal met akoestische instrumenten. Dit leverde betoverende werken op, zoals Looking Ears voor basklarinet, piano en klanksporen (1972), waarin de instrumenten als het ware 'kijken' naar door de elektronica geschapen landschappen. In Continuation (1984) wordt een koor begeleid door elektronisch gegenereerde quasivocalen, die een spookachtig schaduwkoor vormen, dat treffend de 17e-eeuwse moord op de hugenoten uitbeeldt. Als 'een van hun erfgenamen' wilde Bruynèl met dit stuk 'muzikaal wraak nemen'.

Al zijn composities hebben een uiterst organisch karakter. Dit ontstaat doordat de componist sterk aan elkaar verwante elektronische en fysieke klanken samenvoegt tot zogenaamde 'klankfamilies', die de grenzen tussen elektronica en fysica laten vervagen.'Er bestaat niet zoiets als klank, kleur of licht, er zijn slechts elektromagnetische vibraties.' zo placht hij de hersenspecialist en Nobelprijswinnaar John Eccles te citeren.

Bruynèl werkte geregeld samen met kunstenaars uit andere disciplines. Zo schreef Bert Schierbeek gedichten voor Chicharras (1985), Le jardin (1993) en de video-opera over de geschiedenis van het vliegen Non sono un ucello (1989). De grafische partituur van zijn orgelwerk Reliëf (1964) en het door Gérard van den Eerenbeemt gevisualiseerde Signs (1969) waren te bewonderen in het Stedelijk Museum te Amsterdam. Daar realiseerde hij ook het spraakmakende Kubusproject (1970), met architect Aldo van Eijk en beeldhouwer Carel Visser. Hierin konden de trillingen van verschillende in de ruimte opgestelde stalen kubussen door de bezoekers lijfelijk ervaren en gemanipuleerd worden. Want de communicatie met zijn luisteraars stond voorop. Bij het in 1974 aan Federico Fellini opgedragen Soft Song voor hobo en klanksporen schreef Bruynèl: 'Er is een mildheid in de lucht. (...) Laat mij je oren trachten te behagen met mijn hobo-hen, met gereconstrueerde krekels en met water dat zo echt is als Die Forelle von dem Franz.' Diep in zijn hart was Bruynèl een romanticus.

Oeuvre:
Zo'n 50 werken, alle met elektronica. 8 puur elektronische werken; 23 kamermuziekwerken; 2 orkeststukken; 12 vocale werken.

< >