XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Gepubliceerd op 21-03-2017

Modest Moessorgski

betekenis & definitie

Modest Moessorgski (Karevo 1839-Petersburg 1881) was een Russische componist en een van de grootste muzikale vernieuwers van de 19e eeuw. Hij brak radicaal met de westerse muziektraditie en haar overgeleverde vormen met hun abstracte muzikale logica, om zich volledig te richten op de gesproken taal en de ontwikkeling van een muzikaal equivalent daarvan.

Hij schreef dan ook voornamelijk vocale muziek, vaak op eigen teksten. Hierbij deinsde hij niet terug voor 'lelijke' klanken en abrupte overgangen, zolang de 'waarheid' van de menselijke emotie maar gediend was. Zijn opvatting over 'waarheid' in de kunst sloot nauw aan bij het realisme van Russische schilders zoals Ilja Repin. Als jonge componist maakte Moessorgski aan het begin van de jaren '60 deel uit van het Machtige Hoopje, een mild-ironische benaming van een groep gelijkgestemde idealisten rond componist Balakirev. Maar in 1880, een jaar voor zijn dood, schreef hij over zichzelf in het muzieklexicon van Riemann: 'Moessorgski kan niet worden ingedeeld bij enige bestaande groep, noch wat betreft de aard van zijn composities, noch in zijn opvatting en over muziek.'

'De Russische ziel':
Moessorgski groeide op als rijkeluiszoontje op het landgoed van zijn vader in de bossen ten zuiden van St. Petersburg. Zijn dromerige, romantische moeder gaf hem zijn eerste pianolessen, en voor de algemene ontwikkeling van hem en zijn oudere broer zorgde een huisleraar. Kortom: de sfeer die wij kennen uit de romans van Tolstoj, compleet met een Russische kinderjuf ('njanja') die liedjes zong en sprookjes vertelde. De njanja, doorgaans van boerenafkomst, werd in de Russische cultuur de sleutelfiguur in de liefde van de aristocratie voor het 'echt Russische' ofwel de 'Russische ziel'. Voor zijn njanja zou Moessorgski later een monument oprichten in de vorm van een geniale serie liederen: De kinderkamer (1868-72).

Toen hij tien jaar was, verhuisde de familie naar het westers georiënteerde St. Petersburg waar Moessorgski pianoles kreeg van de Duitse pianovirtuoos Herke. Drie jaar later maakte hij zijn entree als cadet op de militaire academie. Daar heerste een sfeer van studentenontgroening compleet met drankorgiën. De veel te vroege kennismaking met de fles zou hem later fataal worden. Toch ontstond zijn eerste gepubliceerde compositie in deze periode: de Porte-en-seigne polka (De vaandeldragers polka) voor piano (1852). In 1856 voltooide hij de cadettenopleiding, officieel was hij nu beroepsmilitair. Niet lang daarna kwam hij in contact met de kring rond de muziekcriticus Stasov, waarvan o.a. de componist Balakirev deel uitmaakte, die hem enige tijd les gaf in vormanalyse (een conservatorium bestond nog niet in St. Petersburg). Hij schreef korte pianostukken en simpele, romantische liederen, geënt op Russische volksliedjes, maar ook een onvoltooide opera naar Oedipus van Sophokles (1858-60). Noch Stasov, noch Balakirev had aanvankelijk een hoge pet op van hun nieuwe 'vriend': 'Alles aan hem is slap en sloom,' schreef Stasov, waarop Balakirev beaamde: 'Ja, Moessorgski is zowat een idioot.' Een ontmoeting met Borodin levert ons een andere beschrijving op van de jonge Moessorgski, namelijk die van een elegante en verzorgde verschijning die op verzoek aan de piano delen uit Verdi's Trovatore en Traviata speelde. 'Hij had aristocratische manieren; zijn conversatie was lispelend en doorspekt met Franse zinnen,' getuigde Borodin.

Idealisme en realisme:
Twee ingrijpende gebeurtenissen droegen bij tot een omwenteling in Moessorgski's leven: een bezoek aan Moskou in 1859, en de bevrijding van de Russische lijfeigenen in 1861. Over zijn ervaring in Moskou schreef hij aan Balakirev: 'Zoals je weet ben ik [altijd] een kosmopoliet geweest, maar nu voel ik me herboren, en heel dicht bij alles wat Russisch is.' Enigszins overspannen klinkt deze liefdesverklaring: vanaf zijn negentiende was Moessorgski psychisch labiel en was er regelmatig sprake van een 'crisis'. De bevrijding van de lijfeigenaren bracht een extra belasting voor zijn wankele gestel met zich mee: de familie Moessorgski verloor in één klap haar vermogen en Modest moest een baantje zoeken. Jarenlang werkte hij als ambtenaar aan verschillende ministeries en woonde bij zijn oudere broer. Maar van cruciale betekenis was de periode te midden van de vriendengroep rond Balakirev en Stasov, het Machtige Hoopje en de jaren waarin hij met vijf andere vrienden een commune vormde. Gemeenschappelijk ontwikkelden zij ideeën over de Russische wortels, over 'artistieke waarheid', en het 'realisme' in de kunst.

In zijn liederen uit deze tijd tekende zich plotseling een markante persoonlijkheid af, bijv. in het sarcastische Calistratus (1864). Hij begon zijn eigen liedteksten te schrijven en er ontstonden haast 'gesproken' liederen zoals De schone Savischna (1866), geestige korte taferelen zoals De seminarist (1866) en De classicus (1867) waarin Moessorgski in muziek en tekst de draak steekt met de sierlijke barokstijl van Händel. Het is de inhoud die hier de vorm bepaalt, en juist dat devies zou de kern gaan vormen van Moessorgski's verbijsterend nieuwe muziek. Een nieuw operaproject hield hem bezig: Salammbo (1863-66), naar een roman van Flaubert over een opstand van huursoldaten in de Romeinse oudheid. Noch Salammbo, noch De bruiloft (1868) naar een komedie van Gogol, werd voltooid. Flarden uit de vroege operaprojecten zou hij echter opnemen in zijn enige voltooide opera: Boris Godoenov (1868-69; tweede versie 1871-72).

Boris Godoenov:
In 1867 ontstond het symfonische gedicht Nacht op de kale berg. Vol trots schreef Moessorgski aan RimskiKorsakov: 'Het karakter van het stuk is allereerst warm: het sleept en trekt niet, en het zit goed in elkaar, zonder van die Duitse overgangen die natuurlijk een element van kilte met zich mee zouden brengen.' Sterk en zelfbewust was Moessorgski op het moment waarop een vriend, de historicus Nikolski, kwam aanzetten met een drama van Poesjkin als wellicht geschikte stof voor een nieuwe opera: Boris Godoenov. Weinig is er bekend over Moessorgki's doen en laten in de jaren 1868-69: met het toneelstuk van Poesjkin en de Russische geschiedschrijving van Karamsin dook hij onder in zijn Boris, het verhaal van de Russische tsaar die rond 1600 de rechtmatige troonopvolger liet vermoorden om zelf aan de macht te komen, en die vervolgens door schuldgevoel waanzinnig werd.

In Boris, een 'muzikaal volksdrama', bracht Moessorgski zijn liefde voor het Russische volk, tien jaar eerder zo hevig opgelaaid bij zijn bezoek aan Moskou, volledig tot uiting. Niet tsaar Boris was hierin de hoofdpersoon, maar het onderdrukte Russische volk. In indrukwekkende koren wordt de massa fel en realistisch belicht, en de eenstemmig gezongen, op volksliederen geënte melodieën lijken de hartstochtelijke 'Russische ziel' bloot te leggen. Wanneer in deze opera het individu wordt uitgelicht, is de massa steeds op de achtergrond aanwezig. Hierdoor wordt de eenzaamheid van de eenling uitvergroot, zoals in de sterfscène van Boris tijdens een zitting van de Doema (vierde akte), en in het slot van de opera waar de 'gek' na een gewelddadige massascène in het bos bij Kromy een kinderlijke treurzang op het Russische volk aanheft.

Boris: een nieuwe taal:
Zowel in concept als in uitvoering was Moessorgski's Boris nieuw. Geen doorgaand romantisch verhaal, maar een proloog en vier aktes waarbinnen elke scène een zelfstandig 'tableau' vormt. De lijn van het verhaal is even verbrnkkeld en veelzijdig als het leven zelf. Geen geleidelijke 'Duitse overgangen', zoals Moessorgski dat noemde, maar harde, realistische contrasten die een schrikeffect teweegbrengen. Het harmonische idioom is veelal gebaseerd op de oude kerktoonsoorten uit de Russische liturgie, en de vocale lijnen volgen de melodie van de Russische spreektaal. De vele ostinati geven het werk een ongekende primitieve kracht, en suggereren de angstaanjagende onverzettelijkheid van het Russische volk.

Met zijn Boris stuitte Moessorgski op heftige tegenstand. Op aandringen van vrienden en theatermanagers werkte de componist de oorspronkelijke versie uit 1869 om. De tweede versie uit 1872 ging in 1874 in première in het Mariinski Theater in St. Petersburg: het was het grootste publieke succes van zijn leven. Toch waren de reacties van kenners en theatermanagers negatief. Na Moessorgski's dood maakte Rimski-Korsakov een nieuwe orkestratie, en bracht ook andere zogenaamde 'verbeteringen' aan. In die gedaante is de opera beroemd geworden. Pas na de Russische revolutie werden de oorspronkelijke noten van Moessorgski serieus genomen en in 1928 uitgegeven.

Na Boris:
Moessorgski heeft voorzien dat Boris ook in zijn eigen tweede versie zou stuiten op kritiek. Aan zijn vriend Stasov schreef hij in 1873: 'Binnenkort zullen we voor de rechtbank verschijnen, (...) en worden berecht voor Boris. We zullen te horen krijgen dat we de wetten van God en mens hebben geschonden! Ons antwoord zal zijn: "Ja!", maar daarbij denken we: dit is nog maar het begin!' Moesorgski was namelijk vol plannen en er stond alweer een nieuwe opera op stapel: Khovantschina (1872-80) over de westers georiënteerde tsaar Peter de Grote en een krachtige Russische tegenbeweging; het werk werd niet voltooid, evenmin als De jaarmarkt van Sorotsjinski (1874-80) naar een komedie van Gogol. Een nieuwe opera ging Moessorgski's krachten te boven. Zijn gestel was door zwaar drinken en roken ernstig ondermijnd. Wat hij nog volbracht waren werken van overzichtelijker omvang, zoals Schilderijen van een tentoonstelling voor piano solo (1874) ter nagedachtenis van de schilder Victor Hartmann met wie hij bevriend was geweest. Ook ontstonden nog twee meesterlijke liederencycli: Zonder zon (1874) en Liederen en dansen van de dood (1875-77). Wat hem bezighield was vooral de lyriek en de opbouw van een melodie. Zelf sprak Moessorgski van 'de melodie van het leven', waarmee hij doelde op een samengaan van melodie en recitatief. Van een echte consistente ontwikkeling kon na Boris echter geen sprake meer zijn. De voortrekkersrol was hem te zwaar geworden. In een militair gekleurde beeldspraak stelde hij dat het aangenaam was om in het gelid te lopen, maar 'om de moed te hebben om ver vooruit te gaan, dat is angstaanjagend!' Na verschillende alcoholische toevallen werd hij opgenomen in het militaire hospitaal waar hij stierf, kort nadat Ilja Repin zijn beroemde portret had geschilderd.

Oeuvre
1 voltooide en 8 onvoltooide opera's; 4 korte orkestwerken; korte pianostukken; 3 liederencycli en ca. 50 losse liederen.

< >