XYZ van de klassieke muziek

Katja Reichenfeld (2003)

Gepubliceerd op 21-03-2017

Krzysztof Penderecki

betekenis & definitie

Krzysztof Penderecki (Debica 1933) is een Poolse componist die samen met o.a. Lutoslawski de Poolse school vestigde. Hij veroverde de wereld stormenderhand met de dissonante klankblokken en nietsontziende drive van Tren, klaagzang voor de slachtoffers van Hiroshima. Later temperde hij zijn radicale idioom met romantische elementen.

Penderecki studeerde compositie aan het conservatorium van Kraków, waar hij direct opviel met zijn krachtige ritmes en intens lyrische melodieën. Aanvankelijk componeerde hij in de gangbare neoclassicistische stijl, maar al snel verrijkte hij deze met moderne technieken als serialisme, grafische notatie en aleatoriek. Met o.a. Witold Lutoslawski en Kazimierz Sikorski stichtte hij in 1956 het Warschauer Herfstfestival, dat de nieuwste muziek uit Europa en Polen presenteerde. Al snel sprak men van de Poolse school, die gekenmerkt wordt door de koppeling van ultramoderne compositietechnieken aan een enorme emotionele zeggingskracht. Net als Xenakis en Ligeti gebruikte Penderecki dichte, microtonale klankblokken, clusters en een scala aan nieuwe speelwijzen, waarmee hij expressieve, direct aansprekende stukken realiseerde. Als eerste avantgardist bereikte hij een groot publiek met werken als De Psalmen Davids voor koor en ensemble (1958), Strofen voor recitant en ensemble (1959), Anaklasis voor strijkorkest en slagwerk (1960) en Tren voor strijkorkest (1960).

Deze populariteit komt mede door de sociale betrokkenheid die hij in zijn composities uitdraagt. Als kind had Penderecki gezien hoe de joden werden weggevoerd en in de jaren '60 ervoer hij de onderdrukking van het communistisch regime aan den lijve. Al deze ervaringen sublimeerde hij in zijn muziek. De Passie van Sint Lucas (1966) ademt de verzoenende geest van Brittens War Requiem; het oratorium Pools Requiem (1984) herdenkt zowel de slachtoffers van het Warschauer Getto als de havenarbeiders van Gdansk, die hun roep om vrijheid in 1970 met hun leven moesten bekopen. Zijn vocale composities hebben veelal een religieuze inspiratie. In het oratorium Te Deum (1979-81) exploreerde Penderecki het spanningsveld tussen politiek en kerk en betoonde hij eer aan de zojuist tot paus gekozen Pool Karel Wojtila; deze speelde een belangrijke rol in de val van het communisme. Steeds vaker incorporeerde Penderecki referenties aan Bach en de Vlaamse polyfonisten, zoals in de oratoria Magnificat (1974) en De zeven poorten van Jeruzalem (1996). Ook citeerde hij hymnen uit de Poolse misdienst, zoals in het oratorium Credo (1998) en schroomde hij niet drieklanken te gebruiken. Dit leverde hem het predikaat 'neoromantisch' of zelfs 'eclectisch' op; sommige critici spraken van zijn 'verraad aan de avant-garde'.

Penderecki balanceert soms gevaarlijk dicht op de rand van sentimentaliteit, maar met name in zijn instrumentale werken vond hij geleidelijk een overtuigende synthese tussen zijn vroege radicalisme en zijn latere neoromantische taal. Meesterwerken zijn bijvoorbeeld het Tweede celloconcert (1982) en de Derde symfonie (1995).

Oeuvre
5 opera's; 18 vocale/orkestwerken; 2 toneel- en filmscores; 27 orkestwerken; 8 soloconcerten; 7 koorwerken; 16 kamermuziekwerken; 4 tapecomposities.

< >