Consonant (Lat. samenklinkend), is een samenklank van twee of meer tonen die vanwege de eenvoudige trillingsverhouding als aangenaam wordt ervaren. Dit in tegenstelling tot de dissonant waarvan de tonen een ingewikkelde trillingsverhouding vertonen.
Wat betreft de consonant hebben de twee tonen van een octaaf bijvoorbeeld een onderlinge frequentie van 2:1, en een reine kwint heeft de frequentie 3:2, waarbij de boventonen ook direct meeklinken. Het onderzoek naar de trillingsverhoudingen gaat terug op de vondsten van Pythagoras (5e eeuw voor Chr.). Sinds de vroege Middeleeuwen en na vele geleerde discussies onderscheidde men volkomen en onvolkomen consonanten. Volkomen consonant waren de reine prime, kwart, kwint en octaaf. Onvolkomen consonanten waren de grote en kleine terts, de grote en kleine sext. De termen 'rein', 'volkomen' en 'onvolkomen' duidden op de mate waarin de trillingen met elkaar versmolten. Behalve de natuurwetenschappelijke kant is er ook een psychologisch aspect aan wat men als 'aangenaam ' of consonant en 'onaangenaam' of dissonant ervaart. Zo mag de terts dan volgens de natuurwetenschappen en de middeleeuwse theoretici onvolkomen zijn, de tweejarige peuter Wolfgang Amadeus Mozart vond deze samenklank van een perfecte schoonheid. De harmonieën van Mozart en zijn tijdgenoten waren voor een groot deel gebaseerd op de terts en zijn functie in de drieklankverhoudingen.