Astor Piazzolla (Mar del Plata 1921-Buenos Aires 1992) was een Argentijnse componist en bandoneon-speler die met zijn vernieuwingen de tango verplaatste vanuit de bar en de ballroom naar de concertzaal.
De tango, oorspronkelijk een uiting van duistere melancholie en agressieve levensdrift van de arme Argentijnse bevolking, werd door Piazolla's toedoen een inspiratiebron voor klassiek geschoolde musici en luisteraars. 'Piazzolla's muziek is eindeloos gepassioneerd, vol van verlangen, en tegelijkertijd zeer modern', meende cellist Yo-Yo Ma.
Piazzolla groeide op in New York in een Argentijns-Italiaanse familie. Op zijn achtste gaf zijn vader hem een bandoneon, en op zijn elfde trad hij op als 'wonderkind'. De vlam sloeg pas echt in de pan toen hij een Hongaarse pianist Rachmaninov hoorde spelen. Deze man introduceerde hem in de klassieke muziek: Bartók en Stravinski bleven zijn leven lang favoriet. In de New Yorkse wijk Harlem hoorde hij jazz, en incidenteel trad hij op (zelfs met tangogod Carlos Gardel). Rond zijn 13e wist hij dat hij musicus zou worden, en hij begon in de band van Aníbal Troilo. Door een ontmoeting met meesterpianist Arthur Rubinstein kwam hij echter als compositieleerling terecht bij de Argentijnse Alberto Ginastera, en vervolgens in 1953 bij Nadia Boulanger in Parijs. Toen deze legendarische lerares hem zijn Tango triunfal had horen spelen, sprak zij: 'Daar heb je de echte Piazzolla; Astor, wees trouw aan hem!' Eenmaal terug in New York richtte hij in 1960 Nuevo Tango op, een ensemble met een rijke klankkleur en een uitgebreide bezetting waaronder slagwerk, waarmee hij een verbinding legde tussen het traditionele Orquesta Típica, de moderne klassieke muziek en de jazz.
Oeuvre
Vele werken voor tango-ensemble.