bewoonsters v. holen en kuilen, gunstelingen der goden; haar werd veel eer bewezen, omdat ze een helder inzicht in de toekomst hadden: ze voorspelden geluk en ongeluk, deden aanwijzingen omtrent ontvreemde goederen, kondigden den dood aan enz. Het woord witte hangt hier samen met weten (vergelijk: verwittigen = doen weten); witte vrouwen bet. dan ook wijze vrouwen, en die naam heeft betrekking op haar waarzeggenden geest.
Na haar dood eerde men haar door de heiliging van haar grafheuvels of belten, bij welke, naar het volk meende, haar schimmen bleven rondwaren. Het geloof aan haar bestaan hield in de christelijke tijden stand: in de buurtschap Barchem (dorp aan den Lochemerberg) bevindt zich nog altijd de Witte-wijvenkuil, en in Limburg bestond een taai geloof aan deze wezens, die er beltewiven werden genoemd.