groote Attische treurspeldichter (480—406), vriend van Socrates; van zijn 92 drama’s bestaan er nog 19. Hij is vooral geslaagd in het teekenen van vrouwenkarakters (Medea, Phaedra, Andromache, Iphigenia e. a.).
Zijn richting wijkt af v. die der beide andere tragici; bij hem speelt voor de ontknooping van het drama de „deus ex machina” d.i. de tusschenkomst van een god, een groote rol; hij wordt door Aristophanes geducht gehekeld in „de Kikvorschen”.