(d. i. kustland), driehoekig landschap in ‘t O. v. M.-Griekenland, met de hoofdstad Athene.
Het was over het geheel bergachtig en onvruchtbaar. Koren bracht het weinig voort, maar de olijfboom (volgens de sage een geschenk van de godin Athena) en de vijg tierden er welig. Ook het Attisch zout, letterlijk en figuurlijk, was beroemd. De bevolking was lonisch. Als stichter van den Atheenschen staat gold Theseus. Na dezen regeerden er koningen, van welke Codrus de laatste was. Toen kwamen er archonten, eerst één voor zijn leven, dan één voor 10 jaar en sinds 683 jaarlijks negen archonten.