de Gr., oorspronkelijk Aziatische godin der schoonheid en der liefde; haar naam zou bet. de uit schuim geborene; zij zou nl. bij het eiland Cythera (aan de zuidspits van den Peloponnesus) uit het schuim der zee zijn opgestegen, vandaar haar bijnaam Cythereia. Zij werd voorgesteld als een vrouw van onberispelijke schoonheid.
Op het eiland Cyprus was de hoofdzetel van haar eeredienst. Praxiteles heeft haar in marmer gehouwen, bekend is zijn Aphrodite, die hij voor de stad Cnidus in Carië maakte en vooral de Venus (aphrodite) van Milo (eiland Melus), die zich thans in het Louvre bevindt. De duif en vele andere vogels waren haar gewijd en onder de bloemen de myrt, de roos en de anemoon. Als haar metgezellen en dienaressen worden genoemd de Charites, zie Eros.