eigenlijk de sterk ontwikkelde thymusklier bij jonge dieren, vooral bij kalveren. Deze klier bestaat uit twee lange, smalle lappen en bezit slechts tijdens het jeugdstadium de hoogste ontwikkeling.
De z. scheidt hormonen af, die den groei bevorderen. De klier atrophieert grootendeels bij beëindiging van het groeistadium.
Hij komt voor bij de gewervelde dieren en ligt vooraan in de borstholte, iets boven het hart en voor de daaraan ontspringende slagaders. Ook bij kinderen ligt de z. achter het borstbeen en verdwijnt hij tegen het einde der puberteit.
Een te groote z. kan ziekteverschijnselen geven door druk op de luchtpijp.