Het bestaan van een Zuidpoolland werd reeds in de Oudheid, o.a. door Ptolemaeus, op zuiver speculatieve gronden aangenomen. Voor het evenwicht der aarde moest nl. op het Z. halfrond nog een groote landmassa zijn.
Deze opvatting, opnieuw verbreid door Mercator, Schöner en Ortelius, leidde in de 17e en 18e eeuw tot vsch. tochten om het onbekende land, aangeduid als Brasilia inferior, Terra Magellanica of Terra Australis incognita, te vinden. Doel der eerste tochten was dus verkenning van het in de fantasie bestaande Terra Australis.
Vele eilanden en zeeën werden ontdekt, waardoor het bestaanbare vaste land steeds ineenschrompelde. In 1675 ontdekte Antonio de la Roché met een Hamburgsche expeditie Zuid-Georgië; in 1739 Lozier Bouvet, Fransch admiraal, de Bouvet-eil.; in 1772 Marion du Frezne de Prins Edward en Crozet-eil., en Kerguelen, een Bretagner, de Kerguelen-eil.
Op zijn tweede wereldreis, 1772-’75, toonde James Cook aan, dat op het Z. halfrond de zee overheerscht en een mogelijk landgebied binnen den Poolcirkel moet liggen; hiermede was de kans economisch belangrijke landen te vinden verkeken en hielden de tochten vooreerst op.Met de 19e eeuw begon een tweede periode van Zuidpool-onderzoek; doel was nu verkenning der zeeën voor robben- en walvischvangst. Weddell, Palmer en Powell ontdekten vsch. eilanden. Van 1819 tot ’21 verscheen een Russische expeditie onder Bellinghausen, de eerste wetensch. expeditie in Antarctis; ontdekt werden Peter-I-Eil. en Alexander-I-Land, het eerste stuk van het continent. Een nieuw doei kreeg het onderzoek door de studie van het aardmagnetisme. Van 1838 tot ’43 waren drie wetensch. expedities in Antarctis: een Amerikaansche onder Charles Wilkes, een Fransche onder Dumont d’Urville, een Engelsche onder James Clarke Ross en Francis Crozier. De Engelsche, het best toegerust voor pooltochten, had de grootste successen.
Van Tasmanië uit drong Ross recht naar het Z. en vond de diep landwaarts indringende Ross-zee, het Victoria-land en de Zuidelijkste werkende vulkanen, naar de expeditieschepen Erebus en Terror genoemd. De, over honderden kilometers zich uitstrekkende, loodrechte ijsmuur, de Ross-barrière, belette Ross verder door te dringen. De tochten van
J. → Franklin namen nu geruimen tijd alle aandacht in beslag en er waren weer alleen walvischvaarders in Antarctis. Van 1894 tot ’95 drong een Noorsch geleerde Borchgrevink op den walvischvaarder „Antarctis” diep in de Ross-zee door en betrad als eerste het continent. In 1897 en 1898 was een Belg. wetensch. expeditie onder Adrien de Gerlache werkzaam met de „Belgica”, hierbij waren ook Amundsen en Cook; de eerste Antarctische overwintering werd doorgemaakt en de waarschijnlijkheid van een groot continent vastgesteld. In 1898 bracht Borchgrevink den eersten winter door op het continent zelf en, terwijl het expeditieschip „Southern Cross” naar Nieuw-Zeeland terugkeerde, drong hij door tot 78°50'Z.
Op het geographencongres, dat in 1899 te Berlijn gehouden werd, besloot men tot internationale samenwerking. De Duitsche expeditie onder E. von Drygalski, 1901-’03, ontdekte Kaiser Wilhelm II Land, de Engelsche met de Discovery onder Robert F. Scott, 1901-’04, deed sledetochten op het continent en drong tot 82°17'Z. door. Het Zweedsche schip „Antarctic” onder Nordenskjöld ging verloren, de bemanning werd door een Argentijnsch schip opgenomen; het Schotsche schip „Scotia” onder W. Th. Bruce verkende vooral de Weddellzee.
Op het congres te Brussel, 1906, werd een internationale poolcommissie ingesteld, maar het sportieve element, de „strijd om de Zuidpool”, veroorzaakte persoonlijke tochten. In 1907 wilde E. H. Shackleton de successen van Scott voortzetten. Een slede-expeditie met Mantsjoerijsche ponies bracht hem tot 88°23'Z. Shackleton’s succes prikkelde Scott weer; in 1910 trok hij met de „Terra Nova” naar de Zuidpool; hier trof hij Amundsen, die een Noordpooltocht had omgezet in een Zuidpooltocht. 16 Dec. 1911 bereikte Amundsen de pool en kwam door zijn uitstekende voorbereiding ook weer behouden in het basiskamp „Framheim”.
Scott kwam 18 Jan. 1912 aan de pool, maar op den terugtocht kwam de expeditie om. Naast deze sportieve successen werd belangrijk geographisch werk verricht door Mawson, leider van de „Aurora”; aan boord was de Nederlandsche ingenieur Van Waterschoot van der Gracht. Van de laatste tochten zijn vooral bekend die van Wilkins, die in Jan. 1929 over het Zuidpoolgebied vloog en het insulaire karakter van Grahamland vaststelde, en die van Byrd. Deze maakte, vanuit zijn basiskamp „Klein Amerika”, vsch. vliegtochten boven het Zuidpoolgebied, ontdekte vsch. gebergten en bereikte 28 Nov. 1929 als derde de Zuidpool. Op zijn expeditie van 1933-’35 ontdekte Byrd, dat het Zuidpoolgebied door een transcontinentalen stroom wordt doorsneden; ook werden steenkoolafzettingen aangetroffen. In 1938 werd door de Britsche Grahamland-expeditie onder John Rymill een diep het Zuidpoolland indringende bocht ontdekt, welke Koning George VI Sont werd genoemd.
Lit.: J. Wiese, Entdeckungsreisen am Nordund Südpol (1913); K. Hassert, Die Polarforschung (31914); Am. Geogr. Society, Problems of Polar Research (1928); Knud Rasmussen, Heldenbuch der Arctis (1933). Voor de afzonderlijke tochten, zie men de artikelen over de meeste der genoemde ontdekkingsreizigers.
de Visser.