Zondagsrust.
A) Kerkelijke voorschriften. De kerkelijke voorschriften nopens de Z. (juister: viering van Zon- en andere feestdagen) berusten op het feit, dat de geloovigen reeds krachtens de natuurwet verplicht zijn een deel van hun tijd te wijden aan openbare godsdienst oefeningen: openbare, omdat zij ook als gemeenschap God moeten vereeren. Daartoe was noodig, dat de Kerk voor bepaalde dagen, bepaalde, algemeen geldende, voorschriften gaf. Zij koos hiervoor, in afwijking van den Joodschen → Sabbath, reeds in Apostolischen tijd den Zondag, omdat op dien dag de Heer verrezen was. De voorschriften betreffen:
1° Mishooren. Dit is voorgeschreven, omdat in het Offer der Mis gelegen is de hoogste daad van Godsvereering, en omdat Jesus bevolen heeft: „doet dit te Mijner gedachtenis”. Alle geloovigen, gekomen tot de jaren van verstand, zijn verplicht op Zon- en feestdagen de H. Mis geheel bij te wonen. Het is dagelijksche zonde een minder belangrijk, doodzonde een belangrijk gedeelte (bijv. de Consecratie, het Offertorium mèt het daaraan voorafgaand, de Communie mèt het daarop volgend gedeelte, een belangrijk deel van den Canon) te verzuimen.
Men moet lichamelijk aanwezig zijn (d.i. tenminste deel uitmaken van de mishoorende menigte), het verloop der heilige Handelingen binnen volgen, de intentie hebben aan het Offer deel te nemen, en zijn aandacht, tenminste in het algemeen, bepalen tot religieuze zaken, of althans geen dingen doen, die dat onmogelijk maken. Zij, die in de onmogelijkheid verkeeren de H. Mis bij te wonen, of althans zichzelf of anderen daardoor aanmerkelijk nadeel zouden berokkenen of groote voordeelen onthouden, mogen zich als verontschuldigd beschouwen. Vgl. ook → Mishooren.
2° Onthouding van slafelijken arbeid. Deze is voorgeschreven om het openbare relig. karakter van den Zondag te waarborgen en de geloovigen in de gelegenheid te stellen zich te wijden aan de goddelijke dingen. Slafelijke arbeid, voorzoover definieerbaar, is arbeid die én hoofdzakelijk met lichaamskrachten wordt voltrokken, én hoofdzakelijk op het welzijn des lichaams is gericht, én van zulk een aard is, dat zij gemeenlijk door ondergeschikten wordt volbracht. De vraag of bep. arbeid sterk vermoeiend is (sport) of als broodwinning wordt uitgeoefend (journalistiek), is niet van direct belang. Als slafelijk geldt bijv.: landarbeid, transportarbeid; timmeren, metselen, smeden e.d.; spinnen, weven, naaien, borduren (tenzij als kunstbeoefening); zetten en drukken. Als niet-slafelijk: studeeren, onderwijzen, redevoeringen houden en aanhooren; beeldhouwen (behalve het ruwe vóór-werk), musiceeren, teekenen, schrijven, copieeren, tooneelspelen; reizen, photographeeren, feestmalen houden; sport beoefenen, jagen en visschen (als ontspanning). In twijfelgevallen is de beste norm: de plaatselijke gewoonte, die niet overal dezelfde behoeft te zijn. Niet als slafelijk, maar als strijdig met het religieuze karakter van den Zondag, zijn bovendien verboden: openbare handel (als markten, beurshandel, openbare verkoopingen, winkelhandel) en openbare rechtshandelingen.
De zwaarte van het vergrijp hangt niet alleen af van den tijdsduur (voor slafelijken arbeid 2-3 uren), maar ook van de soort van arbeid (plechtige rechtszitting, ook al is zij kort van duur). Eventueele verontschuldigingen als boven. Men lette er echter op, ook al is men persoonlijk verantwoord, geen ergernis te geven.
Afgezien van het onderhouden van deze positieve voorschriften moet ieder zorgen naar persoonlijke gesteldheid en omstandigheden den Zondag waarlijk te heiligen.
De Z. is voor het individueele en openbare Katholieke leven van zeer groot belang, zij wordt veel te veel verwaarloosd, en met vreugde moet men de allerwegen opbloeiende acties tot herstel der Z. begroeten en steunen.
B) Voor de voorschriften der Ned. en Belg. burgerlijke wet, zie → Feestdagen.
Creyghion.