Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Zelfwording

betekenis & definitie

Onder z. of abiogenesis in stricten zin verstaat men het ontstaan van levende wezens uit de levenlooze stof buiten invloed van een ander levend of hooger wezen om. Wie de leer van de z. verdedigt, meent dus, dat de levenlooze stof uit eigen kracht het leven of bepaalde levende wezens kan voortbrengen.

Behalve in dezen stricten zin wordt het woord z. soms gebruikt in een meer breede beteekenis. Z. is dan het ontstaan van levende wezens op een andere wijze dan door schepping of geboorte uit andere levende wezens.

In dezen laatsten zin heeft o.a. Aristoteles z. of generatio spontanea geleerd.

Hij meende, dat onder invloed van de hemellichamen (volgens zijn inzicht: wezens, die deel hadden aan een hoogere wijze van zijn dan die, welke bij de ondermaansche, ook levende dingen werd aangetroffen) wormen en andere lagere wezens uit het slijk konden geboren worden. In latere tijden werd z. in stricten zin door velen aangenomen voor sommige lagere dieren en planten, zooals voor azijnaaltjes, infusoriën, rottingsbacteriën enz.

L. Pasteur bewees door zijn beroemde proeven, dat bepaalde allerlaagststaande levende wezens, over welke toen ter tijde de strijd liep, hun oorsprong danken aan andere levende wezens.

Niettegenstaande deze proeven en hun resultaten, werd vooral in de tweede helft van de vorige eeuw onder invloed van het ➝ Darwinistisch monisme de leer gehuldigd, dat eenmaal voor duizenden of millioenen jaren het eerste levende wezen zonder ingrijpen van een hoogere kracht of macht uit het levenlooze zou ontstaan zijn. Het „onme vivum ex vivo” (Lat., = elk levend wezen uit een ander levend wezen) zou slechts gelden voor de thans levende of thans bekende levende wezens.

Er konden, zoo veronderstelde men, vroeger meer eenvoudig-gebouwde, lager georganiseerde levende wezens bestaan hebben, die hun oorsprong dankten aan de levenlooze stof en tevens de voorouders zouden geweest zijn van de thans levende wezens (➝ Afstammingsleer).Onder invloed vooral van de nieuwere theorieën omtrent het leven zijn vele moderne biologen tot andere inzichten gekomen. Omdat zij het levend wezen beschouwen als iets meer, iets anders dan het levenlooze en zijn vormingen (➝ Gestaltetheorieën), meenen zij, dat er een onoverbrugbare klove ligt tusschen leven en niet-leven, ook wat het ontstaan van het leven aangaat. Zij stemmen hierin overeen met de Aristotelisch-Thomistische leer, die houdt, dat het levenlooze, als een lagere wijze van zijn, niet door eigen kracht het aanzijn kan gegeven hebben aan de hoogere zijnswijze van leven. Th. v. d. Bom.

< >