Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Zelfonvruchtbaarheid

betekenis & definitie

of autosteriliteit noemt men in de bevruchtingsbiologie het verschijnsel, dat een bepaalde plantsoort door bestuiving met het eigen stuifmeel niet bevrucht kan worden, doch voor het vormen van normaal zaad of normale vruchten op bestuiving door stuifmeel van een ander ras is aangewezen. In de laatste jaren werden de bevruchtingsverschijnselen bij een groot aantal rassen van de voornaamste fruitboomsoorten bestudeerd en kwam men tot de bevinding, dat steriliteit het gevolg kan zijn niet enkel van bestuiving met eigen stuifmeel, doch ook van het bestuiven met stuifmeel van niet geschikte rassen van dezelfde soort of van hetzelfde geslacht (intersterilteitsgroepen).

De pitvruchten, appel en peer, zijn practisch zelfonvruchtbaar; de zeldzame rassen, waarbij zelfvruchtbaarheid werd vastgesteld, geven ófwel een belangrijk kleinere opbrengst, óf brengen alleen parthenocarpische vruchten voort (peren), d.w.z. vruchten, die geen zaden bevatten en die zich dus zonder voorafgaandelijke bevruchting hebben ontwikkeld. Het aantal intersteriele rassen is bij deze fruitsoorten zeer gering. Bij de steenvruchten (kersen, pruimen, perziken, abrikozen) komen zoowel zelfvruchtbare als zelfonvruchtbare rassen voor. In de practijk van de fruitboomteelt moeten de waardevolle zelfonvruchtbare rassen met goede stuifmeelleverende variëteiten gemengd geplant worden. Alle zoete kersen zijn zelfsteriel en kunnen in intersteriele en interfertiele groepen ingedeeld worden, terwijl bij de zure kersen ook zelfvruchtbare rassen voorkomen. Bij pruimen kent men een aantal zelfvruchtbare rassen; de zelfonvruchtbare worden gerangschikt in intersteriele groepen met reciproque of met eenzijdige intersteriliteit.

De tot heden onderzochte perziken en abrikozen zijn zelfvruchtbaar; bij enkele rassen komt echter stuifmeelsteriliteit voor, zoodat gemengde aanplant zich dan opdringt. De door Wood onderzochte walnoten waren alle zelf vruchtbaar, terwijl de hazelnoten zelfsteriel blijken te zijn. De meeste bessen zijn zelfvruchtbaar.

De oorzaken van de z. en van de intersteriliteit zijn terug te brengen tot de werking van bepaalde genotypische factoren (incompatibiliteit) of ook wel tot een of andere onregelmatigheid in het chromosoombezit (steriliteit).

Lit.: C. F. Rudloff en H. Schanderl, Die Befruchtungsverhältnisse bei unseren Obstgewachsen (1934). Dumon.

< >