Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Zelfinductie

betekenis & definitie

(electr.). Wanneer in een stroomkring een electrische stroom loopt, ontstaat om den geleider heen een magnetisch veld, waarvan de grootte afhankelijk is van de stroomsterkte.

Als de stroom eenigen tijd loopt, wordt de kring dus doorsneden door een zeker aantal krachtlijnen. Vóór het sluiten van den stroom zijn er natuurlijk geen krachtlijnen; tijdens het sluiten van den stroom groeit dus het aantal krachtlijnen van nul tot een zeker bedrag.

Wanneer een stroomkring echter door een veranderlijk aantal magnetische krachtlijnen doorsneden wordt, ontstaat in dien kring een electromotorische kracht (E.M.K.) van inductie. Bij het sluiten is deze tegengesteld gericht aan de reeds in den draad aangebrachte E.M.K., wat dus maakt, dat de stroom niet dadelijk op zijn volle sterkte komt.

Een electrische stroom induceert dus zélf een E.M.K. in zijn kring; daarom spreekt men van zelfinductie. Bij het verbreken van den stroom neemt het aantal krachtlijnen natuurlijk weer af tot nul, hetgeen thans een extrastroom in de richting van den juist verbroken stroom veroorzaakt.

Het gevolg is, dat de stroom nog eenigen tijd doorloopt; hierbij ontstaat op de verbrekingsplaats een vonk (extra vonk).De coëfficiënt van zelfinductie van een keten, uitgedrukt in Henry (zie ➝ Eenheid, II, 4°), is het getal, dat aangeeft hoeveel volt de E.M.K. van inductie bedraagt, die in die keten wordt opgewekt, als de stroomsterkte in die keten met 1 ampère per seconde verandert.

< >