is een rechtshandeling, strekkende tot vermeerdering van den waarborg, dat aan een verbintenis zal worden voldaan. Men kan stellen persoonlijke zekerheid (bestaande in borgtocht) en zakelijke zekerheid (bestaande in pandrecht, hypotheek of storting in de consignatiekas).
Z. geschiedt verplicht of onverplicht; een verplichting daartoe kan berusten op overeenkomst, op rechterlijk vonnis of op de wet. Op de wet bijv. berust in Ned. de verplichting tot z. van den voogd (B.W. art. 390-399), den curator (B.W. art. 506, lid 3, juncto art. 390-399), den vruchtgebruiker (B.W. art. 831) en den vreemdeling, optredende in een proces als eischer of door voeging of tusschenkomst (W. v.
B. Rv. art. 162).
Wie krachtens wet of rechterlijk vonnis verplicht is een borg te stellen, en dien niet kan vinden, kan in plaats daarvan pand of hypotheek geven (B.W. art. 1867).In België gelden dezelfde bepalingen; voor de genoemde gevallen zie B.W. art. 509, 601, 2041; Hypotheekwet 47-49; W. v. B. Rv. 166.
v. d. Kamp/Rondou.