Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Zeevaartkunde

betekenis & definitie

Men onderscheidt nog dikwijls theoretische z. en practische z., hoewel de kennis, die onder de laatste wordt verstaan hoe langer hoe meer wordt aangeduid met den naam „zeemanschap”, terwijl met z. dan uitsluitend wordt bedoeld de theoretische z. Deze omvat al hetgeen noodig is ter bepaling zoowel van de plaats van het schip op zee, als de wijze, waarop het van daar in den kortsten tijd langs veiligen weg de bestemmingsplaats bereiken kan.

De plaats van het schip, d.w.z. zijn geographische breedte en lengte, heet bestek. Men noemt dit bestek gegist als het uitsluitend bepaald wordt op grond van den met behulp van het kompas gevolgden koers en het volgens de log afgelegde aantal zeemijlen. Onbekende fouten in de aanwijzingen van kompas en log, en bovenal de stroom, zijn oorzaak dat dit gegist bestek veelal niet overeenstemt met de werkelijke standplaats, d.i. met het waar bestek.

De z. behandelt achtereenvolgens:

1° De grondslagen en de inrichting der zeekaarten.
2° De koers- en verheidsrekening, d.i. het berekenen van het gegist bestek alsmede koers en afstand van de plaats van vertrek naar die van bestemming, en dit zoowel langs den loxodroom als langs den grootcirkel.
3° De stroomkaveling, d.i. het bij 2° in rekening brengen van den stroom.
4° De bestekbepaling door middel van peilingen. Deze peilingen zijn óf de met het kompas bepaalde richtingen waarin punten als lichttorens, lichtschepen, landpunten enz. door den zeeman, worden gezien, ófwel de richtingen, waarin zijn schip door observators aan den wal, bijv. door radio-peilstations, wordt waargenomen.
5° Het kaartpassen, d.i. in plaats van door berekening het door constructie in de zeekaart oplossen van de onder 2°, 3° en 4° voorkomende opgaven.
6° De sterrenkunde, voorzoover kennis daarvan noodzakelijk is voor het verrichten en becijferen der voor de plaatsbepaling op zee benoodigde waarneming van hemellichamen.
7° De plaatsbepaling op zee door astronomische waarneming. Vroeger werd deze wijze van plaatsbepaling beschouwd als een onderdeel der sterrenkunde; gedurende de laatste eeuw echter heeft deze wetenschap zich zelfstandig ontwikkeld. Wel bestaat iedere waarneming nog steeds uit het met de sextant meten van de hoogte van een hemellicht en het gelijktijdig waarnemen van de aanwijzing van den tijdmeter. Uit deze aanwijzing wordt het punt op aarde afgeleid, waar het hemellicht tijdens de waarneming in top stond; uit de gemeten hoogte leidt men af hoe ver het schip van dit punt op aarde verwijderd was. Worden zoo ten minste twee hemellichten waargenomen, dan kan, in verband met het gegist bestek, hieruit het waar bestek worden gevonden.
8° De watergetijden, bijv. het berekenen van de tijdstippen van hoog- en laagwater, en van de door de getijden veroorzaakte stroomen.
9° De zeevaartkundige (nautische) instrumenten. Niet alleen wordt hierbij gelet op hun samenstelling en gebruik, doch tevens op het vaststellen, in rekening brengen en opheffen hunner fouten. De invloed van het scheepsijzer op het kompas is hierbij een zeer belangrijk onderdeel.

De zeemanschap omvat in hoofdzaak de kennis en practische bekwaamheid, die men behoeft voor de behandeling van schip en lading in den ruimsten zin, ten einde beide veilig en economisch over zee te brengen.

Zij behandelt daartoe o.a. de bouw en inrichting der verschillende soorten zeeschepen, hun tuig en uitrusting (ankers, kettingen, ankerlieren, stuurinrichtingen, brandbluschmiddelen, reddingmiddelen, loodinrichtingen, laadgerei, enz.), benevens het onderhoud van dit alles.

Verder het laden, stuwen, garneeren en lossen van allerlei ladingen. Berekening van de waterverplaatsing, het drijfvermogen en de stabiliteit. Het manoeuvreeren met stoom- en motorschepen, eventueel zeilschepen, onder alle omstandigheden zoowel op zee als op reeden en in havens bij aankomst en vertrek. Het omgaan met scheepsbooten en het uitbrengen van ankers. Het sleepen en gesleept worden. Het seinen met vlaggen en morse-teekens, alsmede het gebruik van het internationaal seinboek.

Het stelsel van betonning der Ned. zeegaten. Het navigeeren in de nabijheid van land en ondiepten.

Voorts de bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, alsmede vele andere wettelijke bepalingen, die betrekking hebben op de zeescheepvaart, zooals verschillende titels van het Wetboek van Koophandel, rechten en plichten van oorlogvoerenden en neutralen, quarantaine-maatregelen, voor Ned. de Schepenwet 1909 met Schepenbesluit, de wet van 1935 op de Zeevaartdiploma’s, de Stuwadoorswet, voor België overeenkomstige regelingen, enz. Kruisinga.

< >