Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Zeeongevallenwet

betekenis & definitie

Ned. recht. De Oorlogszeeongevallenwet van 8 Mei 1915, welke oorspronkelijk met het oog op het oorlogsgevaar als noodmaatregel werd ingevoerd, is na den oorlog gewijzigd en sedertdien als Zeeongevallenwet 1919 bekend.

De considerans noemt ook deze laatste wet nog een noodregeling. Zij waarborgt elk lid van de bemanning van een zeevaartuig een uitkeering ingeval hem een ongeval overkomt in dienst van het zeevaartuig.

Deze uitkeering bedraagt 70% van het dagloon van den getroffene; in geval van overlijden hebben zijn nagelaten betrekkingen recht op een uitkeering gelijk aan die, welke de ➝ Ongevallenwet 1921 en de ➝ Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 toekent. In tegenstelling tot deze laatstgenoemde wetten bestaat er geen recht op vrije geneeskundige behandeling of vergoeding der kosten hiervan; de schepeling heeft echter op grond van art. 415 W. v.

Kooph. recht op behoorlijke verpleging en geneeskundige behandeling, in geval van ziekte of ongeval. De leden der bemanning, resp. hun nagelaten betrekkingen, hebben bovendien recht op een vergoeding bij totaal verlies hunner goederen ten gevolge van een ramp aan het zeevaartuig overkomen.De uitkeeringen, die als een deel van de gages worden beschouwd, komen ten laste van de reederij. De bedoeling van de wet was, dat de werkgevers zich onderling zouden verzekeren. Dit is geschied bij een 4-tal onderlinge vereenigingen: De Groote Vrachtvaart Onderlinge, Haringvisscherij Onderlinge, Vischvaartonderlinge „IJmuiden” en De Gemengde Zeevaart-Onderlinge. Deze vereenigingen zijn vereenigd in een centrale organisatie: „Zeerisico”, geadminisstreerd door de Coöperatieve Vereeniging „Centraal Beheer” te Amsterdam. Geschillen worden berecht door een tweetal scheidsgerechten, die in hoogste instantie rechtspreken. Deze zijn samengesteld uit een voorzitter, een secretaris, leden werkgevers en leden werknemers. Lit.: A. Schilthuis, Zeeongevallenwet 1919 (1938).

Veraart.

Belg. recht. De arbeidsongevallen, aan zeelieden overkomen, worden in België geregeld door de wet van 30 Dec. 1929, gewijzigd door de wet van 6 Jan. 1934 en aangevuld door verscheidene K. B. van uitvoering. Deze wet is van toepassing op de zeelieden ter koopvaardij en op de visschers. Als zeelieden ter koopvaardij worden beschouwd alle personen, die op de monsterrol van de handelsschepen zijn ingeschreven, alsook de personen, die door een werk-, dienst- of bediendencontract verbonden zijn aan een reeder om gelijk welke werken aan boord te verrichten (art. 2).

De beginselen van de wet op de ➝ arbeidsongevallen worden hier „mutatis mutandis” doch met zekere afwijkingen toegepast. In beginsel behouden de zeelieden, slachtoffers van een arbeidsongeval, hun volle gage in de voorwaarden en binnen de perken voorzien bij de wetsbepalingen betreffende de arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst. Wanneer deze bepalingen niet meer van toepassing zijn wordt een vergoeding toegekend die veranderlijk is:

a) voor tijdelijke en volkomen werkonbekwaamheid 50% van het gemiddeld dagloon;
b) voor tijdelijke gedeeltelijke ongeschiktheid 50% van het verschil tusschen het gemiddelde dagloon vóór het ongeval en het dagloon na het ongeval;
c) voor de bestendige onbekwaamheden ⅔ van het loon bepaald naar den graad van ongeschiktheid.

Voor de zwaar gekwetsten kan de vergoeding 80% van het loon bereiken (art. 3). Daarenboven heeft het slachtoffer recht op een vergoeding voor geneeskundige, heelkundige, pharmaceutische en verplegingszorgen, alsook voor orthopedische toestellen (art. 4). Bij het overlijden van het slachtoffer wordt een vaste som (750 frs.) voor begrafeniskosten uitgekeerd benevens zekere pensioengelden aan bepaalde nabestaanden (echtgenoote, ouders, kinderen en in zekere gevallen kleinkinderen of broeders en zusters; art. 5).

De uitkeering van de vergoedingen is verzekerd door de „Gemeenschappelijke Kas voor Koopvaardij” en door de „Gemeenschappelijke Kas voor de zeevisscherij” bij welke al de reeders ter koopvaardij en ter visscherij alsook de reeders-stuurlieden moeten aansluiten (art. 12-18). De bijdragen worden periodisch vastgesteld en herzien (art. 16-23).

Lit.: René De Jongh, Codex der Arbeidsongevallen (1937, blz. 249 vlg.). Rondou.

< >