Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Willibrordus

betekenis & definitie

Heilige, apostel van Nederland (690-739). Zie pl.; vergelijk den index achterin dit deel. * In Northumbrië, ♱ 7 November 739 te Echternach.

Hij werd opgevoed en opgenomen in het klooster Ripon, waar hij onder leiding stond van St. ➝ Wilfried, voorstander van de Romeinsche praktijken in Engeland. In 678, toen Wilfried van Ripon van zijn bisschopszetel York verdreven werd, verliet ook W. dit klooster en begaf zich naar Ierland, waar hij door St. ➝ Egbert in het klooster Rathmelsigi voor de Friesche missie werd gewonnen.

In 690, kort na de overwinning van hofmeier Pepijn op Radbod, koning der Friezen, trok hij met elf gezellen naar Friesland, landde bij Katwijk, vestigde zich in den Frankischen burcht Trecht (Utrecht), waar hij de ruïnen van het kerkje van Dagobert vond, het weer opbouwde en aan St. Maarten wijdde.

Terwijl zijn medewerkers de prediking begonnen, trok W. naar Rome om den zegen en de zending van paus Sergius I te vragen, 690. De waarschijnlijk niet zonder W.’s medewerking geschiede keuze van St. ➝ Suidbert tot bisschop deed geen afbreuk aan zijn gezag, maar zou Pepijn’s bedoelingen, om de Utrechtsche kerk geheel onder zijn macht te brengen, doen mislukken.

Daarom liet deze Suidbert na zijn bisschopswijding niet meer toe en zond in 696 W. naar Rome om tot bisschop te worden gewijd, hetgeen 21 Nov. 695 in S. Cecilia in Trastevere plaats had.

De daarbij ontvangen naam, Clemens, werd in tegenstelling van dien van Bonifatius niet gebruikelijk. Ook de opdracht, neergelegd in den titel aartsbisschop der Friezen, nl. om onder dat volk nog suffragaanbisdommen te stichten, o.a. in Dorestadt, werd niet vervuld.De werkzaamheden van W. strekten zich niet uitsluitend, misschien zelfs niet in hoofdzaak uit over het Westersche kustgebied, maar ook over Limburg en Brabant, waar hij onder bescherming van den Frankischen hofmeier aan de bekeering der Franken werkte, aansluitend bij de actie, die van Maastricht en Antwerpen uitging. Juist daar ontving hij de meeste vaste goederen. Steunpunten van zijn actie waren, behalve het min of meer riskante Utrecht, het klooster en de villa ➝ Echternach, die hij van vrouwe Irmina en den hofmeier Pepijn ontvangen had, en het klooster Susteren, eveneens een schenking van Pepijn. Deze plaatsen konden vluchtende predikers opnemen en dienden voornamelijk als kweekplaats voor nieuwe missionarissen. Deze en andere bezittingen, hem tot in Thüringen door Frankische grooten geschonken, vormden de economische basis van het missiewerk. Dit verliep tot 714 voorspoedig en bracht vele vruchten voort, maar in dit jaar, het sterfjaar van Pepijn, werd diens minderjarige kleinzoon en wettige opvolger van alle zijden aangevallen, o.a. door koning Radbod, die zelfs Utrecht bezetten kon en de missieposten opheffen.

Eerst Karel Martel herstelde de orde, heropende door zijn overwinning op Radbod het Friesche gebied tot aan de Zuiderzee, en door zijn nieuwe zege van 734 zelfs tot aan de Lauwers. In 719 keerde W. naar Utrecht terug om er zijn werkzaamheden voort te zetten, nu tot 721 geholpen door St. Bonifatius. Overtuigd, dat de bekeering de Friezen tot gehoorzame onderdanen zou maken, begunstigde Karei Martel de missie en schonk aan de Utrechtsche kerk o.a. de villa en de kerk van Eist en de burchten van Utrecht en Vechten met hun toebehooren. W. bouwde nu buiten den burcht een nieuwe kerk, zijn kathedraal, die hij naar het voorbeeld van Rome aan den Verlosser zelf wijdde, St. Salvatorkerk.

In 726 maakte hij door zijn zgn. testament (waarvan de echtheid vaak bestreden is, doch wel vaststaat) een scheiding van goederen tusschen Utrecht en Echternach. Als resultaat van zijn bijna vijftigjarige werkzaamheid mag de kerstening van geheel het Ned. gebied ten Z. en ten W. van de Zuiderzee genoemd worden. W. werd te Echtemach begraven, waar hij ook het meest en het vroegst vereerd werd (Springprocessie). Feestdag 7 November.

Lit.: Vitae, Acta Sanctorum Nov. (III); P. Alberdingk Thijm, De H. W. (1861); W. Lampen, S. W. (1916); N. B.

Tenhaeff, De oorkondenschat van den H. W. (1929); W. Lampen, Willibrordiana (in: Hist. Tijdschr., 10 1931); W. Visser, Relieken van den H. W. (in: Archief Aartsb.

Utrecht, 57 1933); C. Wampach, Geschichte der Grundherrschaft Echtemachs im Frühmittelalter (1929).

In de iconographie is W. bekend als bisschop met staf, soms met een kind op den arm, met een vat water, of met een kerkmodel in de hand; ook afgebeeld, terwijl hij met zijn staf een waterbron doet ontspringen. Oudste voorstelling op een miniatuur in het Evangeliarium van Echternach (einde 10e eeuw, thans te Gotha). In de Vita S.Willibrordi van Thiofried van Echternach (♱ 1110) overhandigt deze laatste aan W. een boek (te Gotha). Verder zijn bekend voorstellingen in St. Viktor te Xanten (glasraam), te Echternach e.a. Lit.: K. Künstle, Ikonogr. der Heiligen (1928).

< >