Engelsch economist, logicus en wiskundige, een der grondleggers der subjectieve waardeleer. * 1 Sept. 1835 te Liverpool, ♱ (verdronken bij het baden) 13 Aug. 1882 te Bexhill. J. studeerde wijsbegeerte en wis- en natuurkunde, werd essayeur aan de munt in Australië, publiceerde een studie over het disconto der Engelsche Bank, werd professor in de logica en economie aan het Owens College te Manchester.
In 1862 geeft hij op het Congres der British Association for the advancement of Science te Cambridge en in 1866 in de Statistical Society of London een mededeeling omtrent de nieuwe waardeleer. Steunende op het hedonisme van Bentham, gaat J. uit van de daling der nuttigheid bij herhaalde behoefte-bevrediging (vgl. de wet van Gossen omtrent de wet der genotsafname); het nut van het laatste beschikbare deel noemde J. „final utility”, of „final degree of utility”.
J. identificeert het kapitaal met de onderhoudsmiddelen der arbeiders, verklaart de kapitaalrente uit de productiviteit van het kapitaal en het ontstaan der crisis uit de zonnevlekken-periode.Werken: Theory of political economy (1871); Money and the mechanism of exchange (1875); The state in relation of labour (1882); Pure logic (1863); Elementary lessons in logic (1870). Lit.: O. Weinberger, Die Grensnutzenschule (1926); id., Mathematische Volkswirtschaftsschule (1930).