Eng. tooneelspeler, tooneelschrijver en dichter, de grootste vertegenwoordiger van de klassieke bloeiperiode van het tooneel in Engeland ten tijde van koningin Elisabeth. Zijn spelen behooren niet zoozeer om de intrigue, die hij meestal ontleende, alswel om de geniale psychologie, waarmee hij zijn figuren tot universeel-menschelijke typen maakte, en om de niet minder geniale poëzie, die zij bevatten, tot de allergrootste werken uit de wereldliteratuur.
Geboortedatum onzeker; gedoopt te Stratford-on-Avon 26 April 1564, † 23 April 1616. Zoon van klein zakenman, John S., lid van de plaatselijke magistratuur.
Bijzonderheden over S.’s opvoeding zijn niet bekend. Misschien volgde hij de Lat. school te Stratford-on-Avon.
Na 1577 groote achteruitgang in zijn vaders maatsch. positie. S. beoefende toen waarsch. een of ander ambacht.
In 1582 gehuwd met Anne (Hathaway?). In 1584, waarschijnlijk om een of ander vergrijp, overhaast uit Stratford vertrokken.
In 1592 is hij in Londen als tooneelspeler en tooneelschrijver. Aanvankelijk behoorde Shakespeare misschien tot het tooneelgezelschap van de „Leicester’s men”.
Na 1594 is hij zeker lid van „Lord Chamberlain ’s Men” (later „The King’s Men”).
In 1592 moet hij reeds gepubliceerd hebben, blijkens de naijverige opmerkingen van Greene (Groats-worth of Wit, waarin hij, met een parodische toespeling op „Henry VI”, spreekt van een „Johannes fac totum”, die zich verbeeldt de eenige „Shake-scene” van het land te zijn). 1592-’94 onzekere periode (oproer en pest in Londen).
Misschien stammen hieruit zijn eerste gedichten „Venus and Adonis” (1593) en „Rapé of Lucrece” (1594). In „Palladis Tamia” (1598) van Francis Meres wordt S. ook als de schrijver van sonnetten uitbundig geprezen.Na 1601 (dood van John S.) moet S. te Stratford veel huizen en grond, en zelfs een klein landgoed gekocht hebben. Na 1610 moet hij zich definitief te Stratford gevestigd hebben. S.’s testament wordt nog bewaard. Over S.’s geloofsovertuiging is niets bekend. R. Davis, eind 17e eeuw, beweerde dat hij als „papist” gestorven was. Deze mededeeling wordt nergens bevestigd.
Voor de kwestie Shakespeare-Bacon, zie ➝ Baconianisme. Bibliographie In 1623 verscheen Mr. William Shakespeare’s Comedies, Histories and Tragedies („First Folio”), opgedragen aan de graven van Pembroke en Montgomery, gesigneerd door S.’s medeacteurs Heminge en Condell, met lofgedichten van Ben Jonson, H. Holland, L. Digges en „I. M.”. Volledig, behalve „Pericles”.
Van deze stukken waren 18 reeds eerder gepubliceerd („Quarto’s”); echter zijn er groote verschillen met Folio I. Een gedeelte ervan staat bekend als de „bad quartos”. De oorzaak dezer verschillen is niet bekend. Misschien clandestien opgeteekend tijdens de voorstellingen door concurreerende gezelschappen of uitgevers. Herdruk („Second Folio”) in 1663-’64, met 7 stukken bijgevoegd, die vermoedelijk niet van S. zijn. Alleen Pericles is waarschijnlijk gedeeltelijk van hem.
Er bestaat ook een stuk over „Sir Thomas More” in hs., waaraan meerdere auteurs hebben gewerkt. Men meent ook S.’s handschrift herkend te hebben.
Doordat Folio I geen datums vermeldt, is de chronologie steeds onzeker. Eerste poging tot systematisatie is van Edmund Malone (1778). Sir E. K. Chambers geeft de vermoedelijke chronologie: (van speelseizoen tot speelseizoen) 1590-’91 Henry VI, 2 en 3; 1591-’92 Henry VI, 1; 1592-’93 Richard III, Comedy of Errors; 1593-’94 Titus Andronicus, Taming of the Shrew; 1594-’95 Two Gentlemen of Verona, Love’s Labour’s Lost, Romeo and Juliet; 1595-’96 Richard II, Midsummer Night ’s Dream; 1596-’97 John, Merchant of Venice; 1597-’98 Henry IV, 1 en 2; 1598-’99 Much Ado about Nothing, Henry V; 1599-1600 Julius Caesar, Merry Wives of Windsor, As you like it; 1600-'01 Twelfth Night, Hamlet; 1601-’02 Troilus and Cressida; 1602-’03 All’s Well that Ends Well; 1604-’06 Measure for Measure, Othello; 1605-’06 Macbeth, Lear; 1606-’07 Antony and Cleopatra; 1607-’08 Coriolanus, Timon of Athens; 1608-’09 Pericles; 1609-’10 Cymbeline; 1610-’11 Winter’s Tale; 1611-’12 Tempest; 1612-’13 Henry VIII, Two Noble Kinsman.
De sonnetten werden in 1609 geregistreerd door Thomas Thorpe. In 1620 zeer verschillende uitg. van John Benson. Wanneer ze geschreven zijn, is niet bekend. De gissingen loopen zeer ver uiteen. Vermoedelijk paste S. zich hierin aan bij de heerschende sonnetten-mode (vgl. Sidney, Daniël, Constable).
Lit.: A. W. Pollard, S. Folios and Quartos (1909); E. K. Chambers, Elizabethan Stage (1928); id., Disintegration of S. (1924); id., Facts and Problems (1930). Portretten: authentiek zijn waarsch. alleen: de buste in de kerk van Stratford van Gerard Johnson (Janssen), en de plaat in Folio 1623 van Martin Droeshout. Etman.