pseud. van H. Portaas, Noorweegsch dichter, schepper van een nieuwen lyrischen stijl (o.m. door W. → Whitman beïnvloed) en van een onmiddellijke, frisch-natuurlijke, soms opgewekt-guitige poëzie (thema: het geschapene verheerlijkt den Schepper in de blijde gaven van zijn schepping); W. schreef ook gezond, verhalend proza in den trant van → Hamsun. * 20 Juli 1886 te Nedre Eiker.
Van 1903 tot 1907 verblijf in Amerika; later verblijf te Rome en te Parijs, vanwaar heimwee hem steeds naar Noorwegen terugroept. Baur.Voorn. werken: Campanula (1902); Nyinger (1907); Nye Digte (1908); Prismer (1911); Aarets Aeventyr (1913); Kjaertegn (1916); Hemmcligheter (1919); Ildorkestret (1923); Ringsgang (poëtisch drama, 1910); Braendende Hjerter (Novellen, 1917); Flygtninger (1917); Den glemte have (1920); Strieftog i hjembugden (1924); Fiken af tistler (1925); Der falder stjerner (dram. ged. 1926); Et Herrens aar (1929); Dagenes Sang (1930); Höstcns Lyre (1931).
— U i t g .: zolfkeur: Digte i udvalg (1917); Samlede Digte (3 dln. 1927).
— Lit.: A. H. Winsness, Norges Litteratur (II 1937, 594 vlg.).