Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Wijbisschop

betekenis & definitie

(Lat.: episcopus auxiliaris), de bisschop, die in ondergeschiktheid aan den diocesanen bisschop dezen bijstaat in de uitoefening zijner wijdingsmacht en soms ook in het bestuur van het geheele bisdom of een gedeelte daarvan. Soms wordt een w., die in tegenstelling met den → bisschop-coadjutor nooit het recht van opvolging bezit, aangesteld om persoonlijke redenen (ouderdom, ziekte van den diocesanen bisschop), doch meestal om de uitgestrektheid van het bisdom; zoo is in het concordaat met Pruisen (1929) bepaald, dat de meeste bisdommen voortdurend één of meerdere w. zullen hebben.

Bijna altijd wordt de w. gegeven aan den persoon van den diocesanen bisschop, zoodat hij diens dood, afstand of verplaatsing ook de w. zijn ambt van zelf verliest. Soms echter wordt een w. aan den bisschoppelijken zetel voor vast verbonden en dan behoudt hij zijn ambt ook na het overlijden enz. van den tijdelijken bisschop (vgl.

C.I.C. can. 350-355).W. Mulder.

Geschiedenis. Vooral sinds de 11e eeuw, toen na het vervallen van het chorepiscopaat de bisschoppen nieuwe helpers noodig hadden, speciaal omdat zij zich geheel aan geestelijke en wereldlijke bestuurszaken moesten wijden, kwamen reeds vele wijbisschoppen voor. Zij heetten dan vicarii generales in pontificalibus, maar werden soms ook → koorbisschoppen genoemd, met wie ze veel gemeen hadden; zij misten echter de jurisdictiemacht en een eigen bestuursdistrict. Zij werden veelal uit de kloosterorden gekozen en genoten behalve een honorarium, soms een prebende en altijd de zgn. „procuratie” voor hun rondreizen, d.w.z. vergoeding van reis-en verblijfkosten. Bij gelegenheid van een kerk- of altaarwijding schonken ze gewoonlijk een aflaat van 40 dagen.

Lit.: P. Hinschius, Kirchenrecht (II 1878, 161); A. Werminghoff, Verfassungsgeschichte der deutschen Kirche im Mittelalter (1913, 152); waar ook lit. voor afzonderlijke diocesen). Post.

< >