Vlaamsch dichter, een der leiders van het na-oorlogsch Expressionisme. * 28 Jan. 1898 te St.-Gillis-bij-Dendermonde. Studeerde onder den Wereldoorlog aan de Vl. univ. te Gent; voor activisme tot gevangenisstraf veroordeeld. Daar schreef hij: Celbrieven (1920), brieven aan een vriend over zijn ervaringen en overpeinzingen in den kerker, diep aangrijpend door oprechtheid van gevoel en diepte van toon,geschreven in een forsch en gespierd, wat al te beeldrijk proza; De Boodschap (1920), vrije verzen met sterk rhythme en directe uitbeelding, met weelderige beeldspraak, vaak ontleend aan Bijbel en Oostersche poëzie.
Beide werken waren gedragen op het idealisme van een diep Christelijk en humanitair gevoel: uit zijn cel predikte hij liefde en broederschap met de boodschap van vrede en godsverlangen. Tevens uiting van de Vlaamsch-nationale idealen. Door die twee werken oefende hij gedurende enkele jaren een diepen invloed uit op de Vl. jongeren.De volgende bundels: De Tocht (1921), Opgang (1922), Landing (1924), stonden niet op dezelfde hoogte: herhalingen van vroegere motieven en beeldenrijkdom, die niet meer spontaan schijnen. In Golfslag (1935) komen mooie gedichten voor.
Na 1925 wijdde M. zich vooral aan propaganda en journalistiek: hij trad veel op als spreker en bezorgde goede vertalingen. Als secretaris van het Vl. Volkstooneel bracht hij Johan de Meester naar Vlaanderen (1924); hij trad af na mislukking van Advent en Nacht (1925).