Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Weda (literatuur)

betekenis & definitie

(Sanskrit), „het (heilige) weten”, verzamelnaam van de oudste godsdienstige werken der Indiërs, omvattende heel een literatuur, die verdeeld wordt in drie klassen: ➝ Samhita’s of verzamelingen van hymnen, gebeden, spreuken; ➝ Brahmana’s, die vooral voorschriften en uitleg omtrent het offerritueel bevatten; ➝ Oepanisjaden en ➝ Aranyaka’s met de beschouwingen van kluizenaars en asceten over God, mensch en wereld en hun onderlinge verhouding. In de Samhita’s worden vier categorieën onderscheiden: de ➝ Rigweda-Samhita, de ➝ Samaweda-Samhita, de ➝ Jadzjoerweda-Samhita en de ➝ Atharwaweda-Samhita.

De werken uit de twee overige bovengenoemde klassen worden alle onder één dezer categorieën ondergebracht, zoodat bijv. het Aitareja-Brahmana tot den Rigweda, de Tsjandogja-Oepanisjad tot den Samaweda behoort. Deze werken, wier tijd van ontstaan ver uiteenloopt en grootendeels onzeker is, waarvan echter de Rigweda-Samhita ongetwijfeld het oudste is en slechts enkele jongere Oepanisjaden na den tijd van Boeddha (ca. 500 v.

Chr.) zijn te stellen, vormen de openbaringsboeken van het ➝ Brahmanisme.De Rigweda-Samhita is ontstaan in den tijd, dat de Ariërs zich nog in Noord-West-Indië (tegenwoordig Pandzjab) bevonden; hij geeft in zijn hymnen een beeld van hun godsdienst, die bij uitstek de Wedische godsdienst of het Wedisme genoemd wordt en belangrijk verschilt van dien der Brahmana’s, die aan het offer absolute waarde en aan de priesters macht boven de goden toekennen, en van dien der Oepanisjaden, welker kernleer de eenheid van de individueele ziel met de alziel is. In den Rigweda-Samhita vinden we een godsdienst, die goden vereert, welke personificaties van natuurverschijnselen zijn: o.a. Soerja, de zon; Oesjas, de dageraad; de beide As(j)wins, morgen- en avondster of half donkere, half lichte dageraad; Wajoe, de wind; de Maroets, stormgoden. De meest vereerde zijn de strijdende god Indra, waarschijnlijk een dondergod; Agni, het vuur, de god van den huiselijken haard; Waroena, de beschermer van de physieke en moreele orde. Een zeer bescheiden plaats nemen er de later zoo vereerde goden Roedra (later Sjiwa) en Wisjnoe in. Tegenover deze goden staan in voortdurenden strijd de demonen (asoera’s); daarnaast kent men nymphen, watergeesten, aardgeesten (o.a.

Apsaras en Gandharwa). In sommige hymnen vindt men de voorstelling van een schepper of van het ontstaan van het zijnde uit het niet-zijnde. De vereering dezer goden, die vooral het verkrijgen van gunsten tot doel heeft en afwisselend den aangesproken god als den hoogsten beschouwt, heeft plaats door lofgebed en door offers, door priesters opgedragen, vooral het offer van den soma-drank. Lit.: A. Hillebrandt, Vedische Mythologie (3 dln. 1891-1902); H. Oldenberg, Religion des Veda (21917); M. Winternitz, Geschichte der Ind. Lit. (21909).

Zoetmulder.

< >