Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Weber (persoon)

betekenis & definitie

1° Adolf, economist. * 29 Dec. 1876 te Mechernich (Rijnprovincie). Prof. te Keulen, Breslau, Frankfort en München.

Tegenstander van het Marxisme.Voorn. werken: Der Kampf zwischen Kapital u. Arbeit (51930); Allg. Volkswirtschaftslehre (4 dln. 1930-’33); Leitfaden der allgem. Volkswirtschaftslehre (1934).

2° Albrecht, Duitsch Sanskritist en Indoloog. * 17 Febr. 1825, † 30 Nov. 1901. Vanaf 1856 hoogleeraar te Berlijn.

Werken: Indische Literaturgeschichte (21876); Indische Skizzen (1857); Indische Streifen (3 dln. 1868-’79); vsch. deelen van de door hem uitgegeven Indische Studiën.

3° Carl Maria von, componist. * 18 Dec. 1786 te Eutin, † 5 Juli 1826 te Londen. Leerling o.a. van Michael Haydn en van G. J. ➝ Vogler. In Stuttgart was W. tot 1810 secretaris en muziekleeraar van den prins van Wurttemberg. Voornaamste werken tot 1810: de opera’s das Waldmadchen (1800), tekst later voor Silvana (1810) gebruikt; Peter Schmoll und seine Nachbarn; Rübezahl (onvoltooid, de ouverture werd later voor de Beherrscher der Geister gebruikt); Abu Hassan (1811).

Na eenigen tijd als kapelmeester te Praag te hebben gewerkt werd hem door den koning van Saksen de organisatie en leiding van de nieuw op te richten Duitsche opera te Dresden opgedragen. Zijn roem steeg snel na de opvoering van zijn meesterwerk Der Freischütz (1821), de eerste belangrijke Duitsche opera. Zijn volgende groote opera Euryanthe (1823) was tijdelijk een groot succes, doch kon zich tegen de concurrentie van Rossini’s Ital. opera’s niet handhaven. W. componeerde nog voor het Covent-Garden theater te Londen de opera Oberon (1826). Behalve operacomponist was W. een zeer brillant pianist. Voor piano schreef hij vele werken, waarvan de 3 concerten, de 3 sonates, het Konzertstück en de Aufforderung zum Tanz de meest waardevolle zijn.

De talrijke kamermuziek, vocale werken, cantates, missen, aria’s, zijn verbleekt. Een volledig chronologisch thematisch overzicht van zijn talrijke werken schreef F. W. Jahns: C. M. v. W. in seinen Werken (1871).

W. is gehuwd geweest met de soubrette Karoline Brandt.

Uitg.: „Gesamtausgabe” onder leiding v. H. J. Moser (tot dusver 2 dln., 1926). — Lit.: o.a. Th. Hell, Hinterlassene Schriften v.

C. M. v. W. (1828); G. Kaiser, Sämtliche Schriften C. M. v. W.; Max Maria v.

Weber, C. M. v. W.: ein Lebensbild [3 dln. 1864-’66; 21912 (heruitgave v. R. Pechel)]; Reissmann, C. M. v.

W. (1882); J. Kapp, W. (1922); W. Georgii, W. als Klaviercomponis. (1914 diss.). Koole.

4° Ernst Heinrich, physioloog; broer van 8°. *24 Juni 1795 te Wittenberg, † 26 Jan. 1878 te Leipzig. Na 1818 prof. (in anatomie en physiologie) te Leipzig. W. is een der grondleggers der moderne physiologie en deed onderzoekingen over den bouw van vsch. inwendige organen. Naar hem genoemd is de onderstaande wet van Weber-Fechner.

Werken: o.a. Anatomia comparata nervi sympathici (1817); Wellenlehre auf Experimente gegründet (samen met zijn broer Wilh. Eduard, 1825); Annotationes anatomicae et physiologicae (3 dln. 1834-’51).

Proef van Weber is een stemvorkproef, in de oorheelkunde gebruikt, om de gehoorscherpte van beide ooren, wat de beengeleiding betreft, onderling te vergelijken.

Wet van Weber-Fechner. E. H. Weber onderzocht, hoe veel de sterkte van een prikkeling moest toenemen om een juist merkbaar verschil in gewaarwording te geven. Hij vond, dat als de gewaarwording met gelijke verschillen toenam, de prikkelsterkte in dezelfde verhouding toenam.

Door ➝ Fechner is de wet nog veralgemeend en m dezen vorm gebracht: de sterkte der gewaarwording groeit aan als de logarithme van de sterkte van den prikkel (psychophysische wet). Deze wet wordt echter van verscheidene kanten bestreden. Chamuleau.

5° Friedrich Wilhelm, Duitsch Katholiek lyrisch en episch dichter uit de school van Scheffel; ook verdienstelijk Tennyson-vertaler. * 26 Dec. 1813 te Althausen, † 5 April 1894 te Nieheim.

Voorn. werken: Dreizehnlinden (1878; Ned. vert. d. E. de Lepeleer;) Gedichte (1881); Goliath (1892; Ned. vertaling; d. Soens); Marienblumen (1885); Vaterunser (1887);

Herbstblatter (1895). — Uitg.: Gesammelte Dichtungen (3 dln. 1922). — Lit.: Schwering, F. W. W. (2e uitg. 1932); J. Méjasson, F. W. W. (Lyon 1914); M.

Speyer, W. und die Romantik (1909); M. Hoek, Tennysons Einflusz auf W. (1916); Giese, Beziehungen W.s zur nordischen Dichtung (1930). Baur.

6° Max, socioloog. * 21 April 1864 te Erfurt, † 14 Juli 1920 te München. In 1893 buitengewoon hoogleeraar te Berlijn. In 1894 prof. te Freiburg i. Br., 1897 te Heidelberg, legde 1903 wegens ziekte het hoogleeraarsambt neer, volgde echter in 1919 Brentano te München op. Van 1904-’20 gaf hij het Archiv für Sozialwissenschaften und Sozialpolitik uit, waarin hij in 1905 het geruchtmakend artikel: Die protestantische Ethik und der Geist des Kapitalismus publiceerde. Daarin betoogde hij, dat het Calvinisme door het geoorloofd verklaren der leenrente en door in het succes in zaken een teeken van Gods uitverkiezing te zien, de ontwikkeling van het mammonistisch kapitalisme sterk heeft bevorderd. Uitstekend kenner van de geschiedenis der economie; bestrijder van het historisch materialisme.

Voorn. werken: Die römische Agrargeschichte in ihrer Bedeutung für das Staatsund Privatrecht (1891); Der Nationalstaat u. die Volkswirtschaftspolitik (1895); Wissenschaft als Beruf (1919); Wirtschaft und Gesellschaft (uitg. 1922); Gesammelte Aufsätze zur Religionssoziologie (1920-’21). — Lit.: Beuns, Kapitalisme, Katholicisme, Calvinisme (in: Studiën dl. 107, 1927); Kraus, Scholastik, Puritanismus und Kapitalismus (1930); Jaspers, M. W. (1932); Beekman, Katholicisme, Calvinisme, Kapitalisme (1935). Borret.

7° Max Wilhelm Carl, zoöloog en onderzoekingsreiziger. * 5 Dec. 1852 te Bonn, † 17 Febr. 1937 te Eerbeek. Studeerde medicijnen en natuurwetenschappen aan de univ. te Bonn en Berlijn. Promoveerde in 1877 te Bonn op diss. „Über die Nebenorgane des Auges der einheimischen Lacertidae”. Prosector aan de univ. te Amsterdam in 1879, tevens lector aan de univ. te Utrecht in 1880; in 1883 buitengewoon en in 1884 gewoon hoogleeraar in de zoölogie te Amsterdam. Na eervol ontslag in 1898 werd hij wederom buitengewoon hoogleeraar en directeur van het zoöl. museum te Amsterdam; in 1922 gepensionneerd. Nam deel aan de Noordpool-expeditie van de Willem Barentz, in 1881, ondernam studiereizen naar Ned. Indië in 1888-’89 en naar Z. Afrika in 1894-’95; was in 1899-1900 leider van de ➝ Siboga-expeditie. Op het gebied der vergelijkende anatomie en der geographische verspreiding der dieren bezat W. internationale vermaardheid.

Werken: Studiën über Säugetiere (2 dln. 1886-’98); Zoöl. Ergebnisse einer Reise nach Ned. O. Ind. (1890-1905); Lehrb. der Biologie (met Nusbaum en Karsten; 21914); Die Säugetiere (21927-’28); Siboga-expeditie, uitkomsten op zoöl., bot., oceanogr. en geolog. gebied (in samenwerking met anderen, 1901-’11); The fishes of the indo-australian archipelago (met Beaufort, I-IV 1911-’29).

L. Willems.
8° Wilhelm Eduard, Duitsch natuurkundige; broer van 4°. * 24 Oct. 1804 te Wittenberg, † 23 Juni 1891 te Göttingen. Reeds in 1825 publiceerde hij met zijn broeder Ernst Heinrich: Die Wellenlehre auf Experimente gegründet. Als prof. in Göttingen construeerde hij met ➝ Gauss in 1833 de eerste bruikbare telegraaf tusschen laboratorium en sterrenwacht. Van 1846-1878 verrichtte hij zijn beroemde metingen over electrische eenheden. Met ➝ Kohlrausch bepaalde hij het verhoudingsgetal van electromagnetische en electrostatische eenheid van lading en vond als verhoudingsgetal 3 x 1010 (getal van W.), overeenkomende met de lichtsnelheid (in cm per sec), wat mede Maxwell tot de electromagnetische lichttheorie bracht. Met Gauss stelde hij voor (1836) om alle natuurkundige grootheden op lengte, massa en tijd te herleiden. Verder stelde hij hypothesen op ter verklaring van het magnetisme (1852).

Uitg.: Werke (6 dln. 1892-’94). — Lit.: H. Weber, W. W. eine Lebensskizze (1893).

J. v. Santen.

< >