is het verschijnsel, waarbij warmte en licht tegelijk optreden, hetgeen bij chemische reacties, o.a. verbranding en explosie, het geval is. Zijn de brandende stoffen vast of vloeibaar, dan spreekt men van gloed, bij gassen van → vlam.
In de Oudheid, bij Egyptenaren, Chineezen, Indiërs, Babyloniërs en andere Oostersche volken gold v. als een der → elementen. De Grieksche philosoof Pherecydes van Syrus (een der eilanden der Cycladen) (ca. 540 v. Chr.) spreekt van vijf „oer-principes”, van welke er drie eeuwig zijn: Chronos, de tijd, Zas (= Zeus), de scheppende kracht, en Chthonië, de aarde, terwijl de elementen vuur, lucht en water uit Zeus en Chronos, de levende natuur echter uit Zeus en Chthonië ontspringen. Dezer „oer-principes” zijn geheel vergelijkbaar met die van Empedocles van Agrigentum (495-435 v. Chr.), welke als „de vier wortels der dingen” noemt: Zeus (vuur), Hera (lucht), Aedoneus (aarde) en Nêstis (water). Volgens Aristoteles zou inderdaad Empedocles de eerste geweest zijn, die de vier elementen noemt. Heraclitus van Epliese beschouwt het v. als oerprincipe van alles.
Voor het maken van v. dienen allerlei brandbare stoffen, olie, steenkolen, hout, gas e.d., welke met ontstekingsmiddelen tot ontbranding worden gebracht.
V. heeft als geheimzinnige natuurmacht of als zinnebeeld der godheid in de mythologie, den afgodendienst en de godsdienstige gebruiken en folklore steeds een belangrijke rol gespeeld, waar bij o.a. herinnerd kan worden aan paaschvuur, vuuraanbidders, vuurproef en vuurgeest. Over deze vereering van het vuur, zie → Vuurgoden.
Lit.: over vuur als element, in: Jaeger, Elementen en atomen eens en thans (1920). Hoogeveen.
Wijding van het vuur (liturgie)
Ontstond uit het gebruik, om tijdens de laatste drie dagen der Goede Week alle lichten te dooven, ten einde deze met nieuw gewijd v. weder te ontsteken, voor gebruik tijdens de kerkelijke plechtigheden van die dagen. Deze wijding geschiedde aanvankelijk op Witten Donderdag, later ook op de beide volgende dagen, doch sinds de 13e eeuw alleen op Paasch-Zaterdag; op de twee voorafgaande dagen werden de lichten ontstoken aan een lamp, die men tot dat doel brandende hield. Het nieuwe v. wordt geslagen uit een vuursteen, die Christus verbeeldt, terwijl de vonken herinneren aan den door Christus gezonden H. Geest, terwijl het v. zelf de leer van het Evangelie voorstelt. Zoodra het v. ontstoken is, wordt het gewijd door het uitspreken van een gebed en het besprenkelen met wijwater.
In de middeleeuwen nam men van dit gewijde v. mede naar huis, ofwel men bewaarde nog niet geheel verbrand hout van dit gewijde v., om het in den vorm van een kruisje op de akkers te plaatsen of bij onweder te ontsteken; elders verzamelde men de asch, om deze over de velden te strooien als bescherming tegen hagel en ongedierte. Deze gebruiken wettigen het vermoeden, dat de vuurwijding op Paasch-Zaterdag een kerstening zou zijn van de heidensche lentevuren, ontstoken ter eere van een of andere godheid, ten einde vruchtbaarheid over de velden af te smeeken. Koenders.
Hellevuur, vagevuur Behalve de berooving van het eeuwig geluk in de zalige aanschouwing Gods (poena damni), ondergaan de verdoemden een kwelling, veroorzaakt door een van buiten op de verdoemden inwerkende oorzaak (poena sensus). Deze oorzaak wordt, in aansluiting bij de H. Schrift (Mc. 9.42-48), aangeduid als vuur. De meerderheid der godgeleerden verstaat dit woord in letterlijken zin; een minderheid vat het metaphorisch op en vermijdt een nadere bepaling van de oorzaak dezer kwelling. Een kerkelijke uitspraak bestaat hieromtrent niet.
Parallel aan de leer over het vuur in de hel loopt die over het vuur in het vagevuur. Vrij algemeen wordt door de Kath. godgeleerden erkend, dat bet bestaan van een werkelijk vuur in het vagevuur minder zeker is, dan het bestaan van een werkelijk hellevuur. Kreling.
Lit.: Jos. de Brandt, Christelijke Eschatologie (1935).
Het vuur is een symbool voor de hel overeenkomstig Mc. 9.43; rood is de symbolische kleur voor het geestelijk v. Bij de voorstelling van het Laatste Oordeel gaat er soms een vuurstroom van Christus uit naar de hel (Evangeliarium van Wolfenbüttel, uit 1194). p. Gerlachus.
Lit.: O. Doering, Christl. Symbole (1933).